Elektrische installatie
4.5 Parallelle aansluiting van motoren
De frequentieomvormer kan meerdere, parallel
aangesloten motoren besturen.
Zie de Design Guide voor meer informatie.
LET OP
Zorg dat totale kabellengte correct is. Zie
4
4
hoofdstuk 4.10.1 EMC-emissie voor informatie over de
relatie tussen kabellengte en EMC-emissie.
LET OP
Parameter 107 Automatische aanpassing motorgegevens,
AMT kan niet worden gebruikt wanneer motoren parallel
zijn geschakeld. Parameter 101 Koppelkarakteristiek moet
op Speciale motorkarakteristieken [8] worden ingesteld
wanneer motoren parallel zijn aangesloten.
4.6 Motorkabels
Zie hoofdstuk 7.2 Algemene specificaties voor de juiste
dwarsdoorsnede en lengte van de motorkabel. Zie
hoofdstuk 4.10.1 EMC-emissie voor de relatie tussen lengte
en EMC-emissie.
Houd u altijd aan de nationale en lokale voorschriften ten
aanzien van de kabeldoorsnede.
LET OP
Bij gebruik van niet-afgeschermde/niet-gewapende
motorkabels wordt niet voldaan aan bepaalde EMC-
vereisten. Zie hoofdstuk 4.10.1 EMC-emissie voor meer
informatie.
Om te voldoen aan de EMC-emissienormen moet de
motorkabel afgeschermd/gewapend zijn, tenzij anders is
aangegeven voor het betreffende RFI-filter. Het is
belangrijk om de motorkabel zo kort mogelijk te houden
om interferentie en lekstromen tot een minimum te
beperken. Sluit de afscherming van de motorkabel aan op
de metalen kast van de frequentieomvormer en op de
metalen kast van de motor. Gebruik voor aansluitingen op
de afscherming een zo groot mogelijk oppervlak
(kabelklem). Dit is mogelijk met behulp van verschillende
installatievoorzieningen in de diverse frequentieom-
vormers. Vermijd het gebruik van kabelafschermingen met
gedraaide uiteinden (pigtails), omdat dit het afschermings-
effect bij hoge frequenties verstoort. Als het noodzakelijk is
de afscherming te onderbreken om een motorisolator of
motorrelais te installeren, moet de afscherming worden
voortgezet met de laagst mogelijke HF-impedantie.
12
Snelgids
Danfoss A/S © Rev. 2014-05-08 Alle rechten voorbehouden.
4.7 Thermische motorbeveiliging
Het elektronische thermische relais in de frequentieom-
vormers voldoet aan de UL-vereisten voor beveiliging van
één motor wanneer parameter 128 Thermische motorbevei-
liging is ingesteld op ETR-uitschakeling en parameter 105
Motorstroom, I
is ingesteld op de nominale motorstroom
M,N
(zie motortypeplaatje).
4.8 Stuurkabels
Verwijder de voorplaat onder het bedieningspaneel. Sluit
een jumper aan tussen klem 12 en 27.
Stuurkabels moeten afgeschermd/gewapend zijn. De
afscherming moet met behulp van een klem worden
verbonden met het chassis van de frequentieomvormer.
Gewoonlijk moet de afscherming ook met het chassis van
de bedieningseenheid worden verbonden (volg de
instructies voor de betreffende eenheid). Bij zeer lange
stuurkabels en analoge signalen kunnen in zeldzame
gevallen, afhankelijk van de installatie, aardlussen van
50/60 Hz voorkomen als gevolg van ruis die via de netvoe-
dingskabels wordt doorgegeven. Bij een dergelijke
aansluiting kan het nodig zijn de afscherming te
onderbreken en een condensator van 100 nF tussen de
afscherming en het chassis te plaatsen.
Zie de sectie Aarding van afgeschermde/gewapende
stuurkabels in de Design Guide voor de juiste aansluiting
van stuurkabels.
MG28M210