4 Voorbereiding
OPMERKING
Breng het filter aan op de bocht voordat u deze laatste
installeert.
OPMERKING
Als bij de installatie geen bocht wordt gebruikt, gebruik dan
een verlengstuk (5 cm lang voor een 1¼" filter, en 6 cm
lang voor een 2" filter) om ervoor te zorgen dat het filter
goed kan worden gereinigd.
OPMERKING
Installeer het filter juist. Als het niet of verkeerd wordt
geïnstalleerd, loopt de platenwarmtewisselaar permanente
schade op.
▪ Aftapkranen. Alle lage punten van het systeem moeten worden
voorzien van aftapkranen om het circuit volledig te kunnen laten
leeglopen. Er is een aftapkraan voorzien in de unit.
▪ Ontluchters. Voorzie ontluchters op alle hoge punten van de
installatie; deze moeten voor onderhoud gemakkelijk bereikbaar
zijn. In de unit is een automatische ontluchtingsklep voorzien.
Controleer of deze ontluchtingsklep NIET te hard is vastgedraaid
zodat automatische ontluchting van het watercircuit mogelijk blijft.
Zie lokale instelling [E‑04] in
afstandsbediening" op
pagina 16.
WAARSCHUWING
▪ Voor een goede werking van het systeem moet een
regelklep in het watersysteem worden geïnstalleerd. De
regelklep regelt de waterdoorstroming in het systeem
(lokaal te voorzien).
▪ Een debiet buiten de curven selecteren kan een storing
veroorzaken of de unit beschadigen. Zie ook de
Technische specificaties.
▪ De maximum waterleidingtemperatuur is 50°C volgens de
instelling van het veiligheidssysteem.
▪ Gebruik altijd materialen die compatibel zijn met het water van het
systeem en met de materialen van de unit. (De buisfittings van de
unit zijn in messing, de platenwarmtewisselaars zijn in roestvrij
staal 316, de platen zijn onderling gelast met koper en de kast van
de optionele pomp is in gietijzer).
▪ Selecteer de leidingdiameter op basis van het vereiste
waterdebiet en de beschikbare externe statische druk (ESP) van
de pomp. Zie de volgende tabel voor de aanbevolen diameter van
de waterleidingen.
Capaciteitsklasse
20+32
40+64
OPMERKING
Het is ten zeerste aangewezen om een bijkomend filter op
het watercircuit te monteren. Om daarbij stukjes metaal
afkomstig uit de lokale waterleidingen te verwijderen, wordt
geadviseerd een magneet- of cycloonfilter te gebruiken om
fijne deeltjes te verwijderen. Kleine deeltjes kunnen de unit
beschadigen en worden niet door het standaardfilter van
de unit verwijderd.
▪ Waterdruk. Zorg dat de onderdelen in de lokale leidingen bestand
zijn tegen de waterdruk (maximum 3 bar + statische druk van de
pomp).
4.2.2
Formule om de voordruk van het
expansievat te berekenen
De voordruk (Pg) van het expansievat hangt af van het
hoogteverschil (H) van de installatie:
Montagehandleiding en gebruiksaanwijzing
6
"6.2.9 Lokale instellingen op de
Diameter waterleiding
1-1/4"
2"
Pg=0,3+(H/10) (bar)
4.2.3
Controle van het watervolume en de
voordruk in het expansievat
De binnenunit heeft een expansievat van 12 liter met een standaard
voordruk van 1 bar.
Zie de uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
voor meer informatie.
Om zeker te zijn dat de unit naar behoren werkt:
▪ controleer het minimum en het maximum watervolume.
▪ U moet mogelijk de voordruk van het expansievat aanpassen.
Minimum watervolume
Model
20
32
40
64
INFORMATIE
Voor kritieke processen of in kamers met een grote
warmtebelasting kan extra watervolume vereist zijn.
INFORMATIE
Het temperatuurstapverschil kan worden gewijzigd met de
instellingen [A‑02] en [F‑00]. Dit heeft gevolgen voor het
minimum watervolume dat vereist is wanneer de unit in de
koelstand draait.
Standaard
staat
de
watertemperatuurverschil van 3,5 K, waardoor het kan
werken
met
het
in
minimumvolume. Maar als een kleiner temperatuurverschil
is ingesteld, zoals bij toepassingen voor proceskoeling
waar
temperatuurschommelingen
vermeden, is een groter minimum watervolume vereist.
Om bij een wijziging van de waarden van de instelling
[F‑00] (koelstand) de goede werking van de unit te
verzekeren, moet het minimum watervolume worden
aangepast. Als dit volume groter is dan het in de unit
toegestane bereik, moet in de lokale leidingen een
bijkomend
expansievat
geïnstalleerd.
Voorbeeld:
Om de gevolgen voor het systeem van een wijziging van de
instelling [F‑00] aan te tonen, nemen we het geval van een unit met
een minimum toegestaan watervolume van 66 l. De binnenunit is
5 m onder het hoogste punt in het watercircuit geïnstalleerd.
We nemen een wijziging van de instelling [F‑00] van 5°C
(standaardwaarde) naar 0°C. In de tabel hieronder zien we dat 5°C
overeenstemt met een temperatuurverschil van 3,5 K en 0°C met
1 K, wat eigenlijk de laagst instelbare waarde is.
Waarde [F‑00] (°C)
0
1
2
3
4
5
6
7
Inverter-warmtepompkoelerunit met afzonderlijke watermodule
Minimum totaal watervolume
(l)
76
110
152
220
unit
ingesteld
op
een
de
vorige
tabel
aangegeven
moeten
worden
of
een
buffertank
worden
Temperatuurverschil (K)
1
1,5
2
2,5
3
3,5
4
4,5
SEHVX20~64BAW
4P508019-1 – 2017.10