Als u dezelfde waarden verkrijgt, is uw meting betrouwbaar. Als de gemeten waarden aanzienlijk verschillen, is uw meting zeer
waarschijnlijk beïnvloed door aardstromen of een onderaardse waterloop. Het kan ook nuttig blijken de staafaardelektroden dieper
in de grond te steken.
Als een configuratie op een lijn niet mogelijk is, kunt u de staafaardelektroden in een driehoek plaatsen. Om de meting te valideren,
verplaatst u de staafaardelektrode S aan beide zijden van de lijn HE.
Vermijd de verbindingskabels van de staafaardelektroden in de directe nabijheid of parallel aan andere kabels (voor transmissie
of voeding), metalen leidingen, rails of omheiningen te leggen, om het risico van overspraak met de meetstroom te vermijden.
3.3.8. AAN HET EINDE VAN DE METING
Vergeet niet om aan het einde van de meting de aardstrip weer aan te sluiten alvorens de installatie onder spanning te
zetten.
3.3.9. FOUTINDICATIE
Als de meting buiten het meetgebied komt, meldt het apparaat dit door >3.000kΩ voor de C.A 6422 en >60.00kΩ voor de C.A
6424 weer te geven.
Als de weerstand van de staafaardelektrode meer is dan 50 kΩ, knippert het symbool S (of P).
Als de weerstand van de staafaardelektrode H meer dan 15 kΩ is, knippert het symbool RH!.
Als een van de spanningen U
Als U
of U
> 50 V, knippert het lampje
SE
HE
Om de weerstand van de staafaardelektroden H (of S) te verminderen, kunt u een of meerdere staafaardelektroden toevoegen op
twee meter afstand van elkaar, in de aftakking H (S) van het circuit. U kunt ze ook dieper in de grond steken en de aarde rondom
aandrukken, of er een beetje water over gieten.
H
of U
een amplitude tussen 3 V en 50 V heeft, wordt het symbool NOISE weergegeven.
SE
HE
en is meten onmogelijk.
S
E
S
18