6. Inbedrijfstelling, gebruik
6.1.2 Bedieningsmodus: HART
In de mastermodus kunnen het meetbereik, de eenheid, het formaat, de demping en het
pollingadres van de aangesloten HART
wijzigingen mogelijk in de configuratie van de transmitter (bijv. selectie van de sensor).
Tijdens de startprocedure proberen de velddisplays contact te maken met de aangesloten
HART
-transmitter in de mastermodus en zijn instellingen (eenheid en meetbereik) toe te passen.
®
Tijdens het maken van de verbinding toont de statusregel het bericht "Connecting HART
Wanneer een HART
®
De veldindicator schakelt over naar de HART
van de transmitter zijn ontvangen. Deze procedure wordt herhaald wanneer de netspanning wordt
ingeschakeld.
Wanneer tijdens het opstarten een toets wordt ingedrukt of het instrument heeft gedurende
ca. 70 seconden nog geen HART
naar de basismodus en begint het te werken gebaseerd op de fabrieksinstellingen.
6.2 Configuratie
Voor configuratie van het veldinstrument is software (bijv. WIKA_T32) of een HART
communicator nodig.
De volgende parameters kunnen allemaal worden geconfigureerd: sensortype, sensoraansluiting,
gebruiker-meetbereik, uitgangslimieten, signalering, spanningscontrole van de klemmen, breuk-
controle van de sensor, controle van het meetbereik, meetfrequentie, demping, schrijfbeveiliging,
offsetwaarden (1-punt-correctie), TAG-nr. en gebruiker-linearisatie (karakteristieke curve). Verder
kan door middel van een 2-punts-correctie de proceswaarde lineair getransformeerd worden.
Gebruiker-linearisatie:
Via software kunnen klantspecifieke sensorcurves in de transmitter worden opgeslagen, zodat
andere sensortypes gebruikt kunnen worden. Aantal steunpunten: min. 2; max. 30. Bij aansluiting
van 2 sensoren (dubbele sensorfunctie) kunnen andere configuraties uitgevoerd worden. Bij de
dubbele sensorfunctie worden twee dezelfde sensoren (weerstandssensor of thermokoppel) met
hetzelfde meetbereik aangesloten en met elkaar verrekend.
De veldinstrumenten worden geleverd met een basisconfiguratie (zie datasheet TE 62.01) of
geconfigureerd volgens specificaties van de klant. Noteer latere wijzigingen van de configuratie
met een watervaste stift op het typeplaatje.
Voor de configuratie van de TIF5x is geen simulatie van de ingangswaarde nodig.
Alleen voor de functiecontrole is een simulatie nodig. Voor type TIF52 kunnen eenheid
en meetbereik via de bedieningseenheid worden geconfigureerd.
WIKA gebruikshandleiding types TIF50, TIF52
-master (type DIH52)
®
-transmitter worden gewijzigd. Verder zijn er geen
®
-sensor is gedetecteerd, wordt het HART
®
-transmitter gedetecteerd, dan schakelt de digitale indicator
-pictogram weergegeven.
®
-modus en begint te werken met de instellingen die
®
NL
.
®"
®
-
13