12
Bediening en Werking
▼ Controle alvorens gebruik
• Controleer of de aardedraad is ontkoppeld.
• Controleer of de luchtfilter geplaatst is.
• Schakel de circuitonderbreker ten minste 12 uur alvorens
het starten van de unit in.
▼ 3 minuten beschermingsfunctie
De beveiligingsfunctie van drie minuten voorkomt dat de
airconditioner kan gestart worden in de eerste drie minuten
nadat de hoofdschakelaar/stroomonderbreker ingeschakeld
is om de airconditioner te herstarten.
▼ Stroomonderbreking
De werking van de unit stopt indien de stroom wordt
onderbroken.
• Om het toestel opnieuw te starten, drukt u op de ON / OFF-
toets op de afstandsbediening.
• Bliksem of de nabijheid van een draadloze mobiele
telefoon kunnen de werking van het toestel verstoren.
Schakel de hoofdschakelaar of de stroomonderbreker uit
en opnieuw in. Druk op de ON / OFF-toets van de
afstandsbediening om opnieuw op te starten.
▼ Ontdooien
Als de buitenunit tijdens het verwarmen bevriest, zal de
functie ontdooien automatisch (gedurende ongeveer 2 tot
10 minuten) worden ingeschakeld om de
verwarmingscapaciteit op peil te houden.
• De ventilatoren van zowel de binnen- als de buitenunit
stoppen tijdens het ontdooien.
• Tijdens het ontdooien, stroomt het water via de onderplaat
van de buitenunit weg.
▼ Verwarmingscapaciteit
Tijdens het verwarmen wordt de warmte van buiten
geabsorbeerd en naar de kamer gestuurd. Het
hittepompsysteem gebruikt deze manier van verwarmen. Bij
te lage buitentemperaturen verdient het aanbeveling om
aanvullende verwarmingsapparatuur te gebruiken in
combinatie met de airconditioner.
▼ Gebruiksomstandigheden voor de airconditioner
Gebruik de airconditioner voor optimale prestaties bij volgende temperatuursomstandigheden:
Buitentemperatuur
Kamertemperatuur
Koelen
Relatieve luchtvochtigheid in de kamer – lager dan 80 %. Als de airconditioner bij
[VOORZICHTIG]
temperaturen buiten dat bereik wordt gebruikt, kan zich condenswater vormen op het
oppervlak van de airconditioner.
Buitentemperatuur
Verwarmen
Kamertemperatuur
Als de airconditioner niet onder bovenstaande omstandigheden wordt gebruikt, kan de beveiliging in werking treden.
35-NL
▼ Beveiliging
• Stopt de werking als de airconditioner overbelast raakt.
• Als de beveiliging in werking treedt, stopt de werking van
de unit en knipperen de inbedrijf-indicator en controle-
indicator op de afstandsbediening.
▼ Als de beveiliging geactiveerd is
• Schakel de circuitonderbreker uit en inspecteer.
Het voortzetten van het gebruik kan een onjuiste werking
veroorzaken.
• Controleer of de luchtfilter geplaatst is. Daarbij kan de
hittewisselaar door stof verstopt zijn waardoor er water
gaat lekken.
▼ Tijdens koelen
• De luchtinlaat en/of luchtuitlaat van de buitenunit zijn/is
geblokkeerd.
• Er blaast voortdurend harde wind tegen de uitlaat van de
buitenunit.
▼ Tijdens het verwarmen
• Het luchtfilter is door veel stof verstopt.
• De luchtinlaat en/of luchtuitlaat van de binnenunit zijn/is
geblokkeerd.
▼ Schakel de stroomonderbreker niet uit
Tijdens het gebruiksseizoen van de airconditioner moet u de
circuitonderbreker in de AAN-stand geschakeld houden en
de ON/OFF toets van de afstandsbediening voor het in- en
uitschakelen gebruiken.
▼ Let op sneeuw en het bevriezen van de
buitenunit
• De luchtinlaat en -uitlaat van de buitenunit kunnen in de
winter door sneeuw worden bedekt of bevriezen.
De unit zal onjuist functioneren of slecht verwarmen indien
er sneeuw of ijs op de buitenunit is.
• Controleer derhalve in de winter dat water goed via de
aftapslang wegloopt en er geen water wat kan bevriezen
achterblijft. Bevroren water in de aftapslang of in de
buitenunit veroorzaakt een onjuiste werking of slechte
verwarming.
: –15 °C tot 4 °C (drogekleptemp.)
: 21 °C tot 32 °C (drogekleptemp.), 15 °C tot 24 °C (nattekleptemp.)
: –15 °C tot 15 °C (nattekleptemp.)
:
°C tot 28 °C (drogekleptemp.)
13
Installeren
Installeer de airconditioner niet op de volgende plaatsen
• Installeer de airconditioner niet op minder dan 1 m van een tv, stereo-installatie of radio. Op die plaatsen zou de ruis van de
airconditioner een nadelig effect kunnen hebben op de werking van die apparatuur.
• Installeer de airconditioner niet in de buurt van hoogfrequente apparatuur (naaimachine of professionele massageapparatuur
enz.). De werking van de airconditioner kan erdoor verstoord worden.
• Installeer de airconditioner niet op een plaats waar ijzer of ander metaalstof aanwezig is. Wanneer ijzer of metaalstof zich
hecht aan of verzamelt in de airconditioner, kan deze spontaan ontbranden en tot een brand leiden.
• Installeer de airconditioner niet in een vochtige of oliehoudende omgeving of op een plaats waar stoom, roet of bijtende
gassen opgewekt worden.
• Installeer de airconditioner niet in een zoute omgeving, zoals aan de kust.
• Installeer de airconditioner niet op een plaats waar veel machineolie wordt gebruikt.
• Installeer de airconditioner niet op een plaats die gewoonlijk blootgesteld wordt aan sterke wind, zoals aan de kust.
• Installeer de airconditioner niet op plaatsen waar veel zwavelhoudende gassen worden opgewekt, zoals in een kuuroord.
• Installeer de airconditioner niet op een vaartuig of in een mobiele kraan.
• Installeer de airconditioner niet in een atmosfeer met een hoog gehalte aan zuren of basen (in een gebied met geisers of in
de nabijheid van een chemicaliënfabriek, of op een plaats waar veel verbrandingsgassen uitgestoten worden). De aluminium
vin en de koperen leiding van de warmtewisselaar kunnen aangetast worden.
• Installeer de airconditioner niet dicht bij een obstakel (ventilatiegat, lichtapparatuur, enz.) die het uitblazen van lucht kunnen
hinderen. (Een onstandvastige luchtstroom kan de werking van het toestel verminderen of uitschakelen.)
• Gebruik deze airconditioner niet voor speciale doeleinden zoals het conserveren van voedsel, precisie-instrumenten of
kunstobjecten, het fokken van dieren of kweken van planten.
(Het kan de kwaliteit van de bewaarde materialen aantasten.)
• Installeer de airconditioner niet boven een voorwerp dat niet nat mag worden. (Bij een luchtvochtigheid boven de 80%, of
wanneer de afvoeropening verstopt is, kan er condenswater uit de binnenunit lopen.)
• Installeer de airconditioner niet op een plaats waar een natuurlijk oplosmiddel gebruikt wordt.
• Installeer de airconditioner niet dicht bij deuren of ramen die aan vochtige buitenlucht blootgesteld zijn.
Er kan condenswater op de airconditioner ontstaan.
• Installeer de airconditioner niet op een plaats waar vaak een bijzondere spray verstoven wordt.
Houd rekening met ruis of trillingen
• Installeer de airconditioner niet op een plaats waar het geluid van de buitenunit of de hete lucht van de luchtuitlaat overlast
voor de buren veroorzaakt.
• Installeer de airconditioner op een stevige en stabiele ondergrond om te voorkomen dat resonantie, het motorgeluid en
trillingen overgebracht worden.
• Als een binnenunit in werking is, kunnen de andere binnenunits ook enig geluid produceren, hoewel die niet in werking zijn.
– 18 –
EN
ID
ID
36-NL