Deel 2: configuratie
– PTZ Product: selecteer hier het model van het
geïnstalleerde PTZ-apparaat.
– ID: kies hier een ID voor elk PTZ-apparaat.
– Kies om de Baudsnelheid, Databit, Stop Bit en de
Pariteit van het verbonden apparaat in te stellen.
Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor het PTZ-
apparaat voor de juiste instellingen.
De weergegeven soorten configuratie-opties verschillen, afhankelijk
van de PTZ-functies die door de camera worden ondersteund.
1
2
5
6
7
8
9
0
!
@
#
De hieronder weergegeven cijfers voor Voorkeurinstelling, Scannen,
Patroon en Toer geven de cijfers van de geconfigureerde functies aan.
1 Voorkeursinstelling
Gebruik onderstaande knoppen om een voorkeurspositie te kiezen.
– Richtingsknoppen (
wordt gebruikt om de camera te kantelen en te verplaatsen.
– Zoom (
): zoom in en uit.
– Focus (
): Stel de camerafocus in op veraf of dichtbij.
– Snelheid: Geef de snelheid van het kantelen en verplaatsen
van de camera op.
● Instellen: Kies een voorkeurscijfer en voer vervolgens een naam
in. Hiermee slaat u de huidige voorkeurinstelling op onder het
opgegeven voorkeurscijfer en de naam.
● Gaan naar: Selecteer een voorkeurinstelling in de lijst en klik
vervolgens op Gaan naar om de camera in de geselecteerde
voorkeurinstellingspositie te plaatsen.
● Bewerken: Deze optie wordt gebruikt om de naam van de
geselecteerde voorkeurinstelling te wijzigen.
● Verwijderen: Deze optie wordt gebruikt om de geselecteerde
voorkeurinstelling te verwijderen.
46
3
4
): deze optie
2 Scannen
Dit wordt gebruikt om een profiel in te stellen om de camera
tussen twee punten te verplaatsen. Er moeten minimaal twee
voorkeurinstellingen beschikbaar zijn om de scanfunctie te gebruiken.
Instellen: dit wordt gebruikt om een scanprofiel in te stellen.
– Naam: Geef een naam op voor het scanprofiel.
– Start/Stop: Geef op welke voorkeurinstellingen u wilt
gebruiken als begin- en eindpunt.
– Verwerktijd (sec.): Geef op hoe lang de camera in start- en
stopposities blijft staan.
– Snelheid/Richting: Geef de scansnelheid en -richting op.
● Test: selecteer een scanprofiel en klik op Test om dit profiel te
testen.
● Bewerken: Deze optie wordt gebruikt om het geselecteerde
scanprofiel te bewerken.
● Verwijderen: Deze optie wordt gebruikt om het geselecteerde
scanprofiel te verwijderen.
3 Patroon
Dit wordt gebruikt om een patroonprofiel in te stellen dat de
camera kan volgen.
Opname starten: Selecteer het nummer van een
een naam voor het patroon op en klik vervolgens op OK
om het patroon op te slaan. Verplaats de camera met de
richtings-, zoom- en focusknoppen en klik op Opname
stoppen om het patroonprofiel op te slaan. U kunt
maximaal twee minuten beweging vastleggen.
– Richtingsknoppen (
optie wordt gebruikt om de camera te kantelen en te
verplaatsen.
patroon, geef
): deze