Specifieke sluitertijden en
diafragmawaarden (<M>-modus)
Voer de volgende stappen uit voor het instellen van de sluitertijd en
diafragmawaarde van uw voorkeur voordat u opnamen maakt, zodat u de
gewenste belichting krijgt. Voor informatie over beschikbare sluitertijden en
diafragmawaarden, zie "Specificaties" (= 2 03).
Diafragma-
waarde
Sluitertijd
Standaard-
belichtingsniveau
Belichtings-
niveauteken
Indicator
belichtingsniveau
•
Na het instellen van de sluiterijd en diafragmawaarde kan het
belichtingsniveau wijzigen als u de zoom aanpast of een nieuwe
compositie voor de opname maakt.
•
Afhankelijk van de ingestelde sluitertijd of diafragmawaarde, wordt
de helderheid van het scherm mogelijk aangepast. De helderheid
van het scherm blijft echter hetzelfde als de flitser is uitgeklapt en
de modus is ingesteld op [h].
•
Als u deze instelling, die u niet hebt geconfigureerd in stap 2
(sluitertijd of diafragmawaarde), automatisch wilt laten aanpassen
aan de standaardbelichting, drukt u op de knop <b> terwijl u de
ontspanknop half ingedrukt houdt. Standaardbelichting is in
combinatie met bepaalde instellingen niet mogelijk.
106
1
Open de modus <D>.
z
z
Stel het programmakeuzewiel in op <D>.
2
Configureer de instelling.
z
z
Druk op de knop <b>, selecteer de optie
sluitertijd of diafragmawaarde aanpassen
en draai aan de knop <5> om een
waarde op te geven.
X
X
Het belichtingsniveauteken, gebaseerd
op de door u opgegeven waarde, wordt
weergegeven op de indicator van het
belichtingsniveau ter vergelijking met het
standaard belichtingsniveau.
Als het verschil ten opzichte van het
X
X
standaard belichtingsniveau groter is dan
2 stops, wordt het belichtingsniveauteken
oranje weergegeven. Als u de
ontspanknop half indrukt, wordt "–2" of
"+2" rechtsonder oranje weergegeven.
Foto's