Montage
Zet de Triton™ Edge™ verticaal vast, met de kabeluitgangen naar beneden gericht. Zorg ervoor dat er ten minste 15 cm
vrije ruimte is tussen de connectors en het oppervlak eronder om bij de kabels te kunnen. Installatie in een motorruimte
wordt niet aanbevolen omdat de omgeving warm is en elektrische ruis veroorzaakt.
Om interferentie tussen unit en kompas(sen) van het vaartuig te voorkomen, dient u ervoor te zorgen dat de unit zich op
een afstand van ten minste 50 cm van een kompas bevindt.
Het kan handig zijn om de sterkte van het Wi-Fi
controleren voordat u de permanente positie kiest.
Markeer de posities van de gaten (1), boor de gaten voor (2) en bevestig de zeilprocessor op zijn plaats met de vier
meegeleverde zelftappende schroeven (3).
¼ LET OP: Draag tijdens het boren, zagen of schuren altijd adequate oogbescherming, gehoorbescherming en een
stofmasker. Vergeet niet om tijdens het boren of zagen de achterkant van een oppervlak te controleren.
1
De Triton™ Edge™ aansluiten
A
Vermogen (A)
De unit is geschikt voor voeding door een 12 V of 24 V DC
voedingsbron. Op de positieve toevoer moet een 1A-zekering
of stroomonderbreker worden geplaatst.
Sluit de rode en zwarte draden in de voedingskabel aan op
respectievelijk de positieve en negatieve aansluitingen van de
voeding.
De blauwe en gele draden worden niet gebruikt. Omwikkel de
uiteinden van deze draden met isolatietape om kortsluiting te
voorkomen.
Aansluitpunt aardedraad (B)
Uw vaartuig kan statische lading verzamelen door wrijving met de lucht. Om een schadelijke ontlading via het
NMEA 2000
netwerk te voorkomen, verbind u het aansluitpunt voor de aardedraad (B) op de Triton™ Edge™ via een
®
geleidende draad met een punt op de romp dat elektrisch contact maakt met het water. Hierdoor worden de unit en het
netwerk geaard, waardoor overtollige lading veilig kan worden afgevoerd. Deze voorzorgsmaatregel wordt aanbevolen als
u een bekabelde NMEA 2000
windsensor.
signaal van het apparaat op verschillende locaties op het vaartuig te
®
E
F
G
H
B
C
D
windsensor of masthoofdunit gebruikt, maar is mogelijk niet vereist voor een draadloze
®
2
Connectoren
A Voeding
B Aansluitpunt aardedraad
C NMEA 2000
D Ethernet
Status-LED's
E Voeding (brandt groen wanneer het apparaat
F NMEA 2000
G Ethernet (snel knipperen bij gegevensoverdracht)
H Wi-Fi
5
6
®
is ingeschakeld. Rood bij opnieuw opstarten)
(snel knipperen bij
®
gegevensoverdracht)
(brandt blauw wanneer de hotspot is
®
ingeschakeld)
Voedingskabel
1
2
3 4
1. 12/24 V DC (rood)
2. Aarde/negatief
(zwart)
3. Niet gebruikt (blauw)
4. Niet gebruikt (geel)
5. Schakelaar
6. Zekering
3