Handleiding
Z
WENKKRANEN
BA 30.14.01.00066
Hoofdstuk 3
Montage/inbedrijfstelling
De voorgemonteerde spandraad (12) met de gaffelkop (13) in de middelste
aansluiting van de bovenste lagerplaat (14) plaatsen en de borgpen (15)
door de boorgaten schuiven en met borgringen (16) borgen.
Bij twee spandraden worden de lippen (17) rechts en links naast de
gaffelkop (13) aangebracht.
De schroeven (4) van de T-hamerkopbouten vastdraaien (zie hoofdstuk 3.6).
De schroeven (4a) voor de lange hamerkopbout met momentsleutel
vastdraaien (zie hoofdstuk 3.6).
Kabelwagen (20) voor platte kabel of slang in de aluminium kraanrail (9)
hangen. Aantal afhankelijk van omvang van de levering.
Een variabele aanslag (18) in de groef van de aluminium kraanrail (9)
schuiven.
Ophanger (21) in de aluminium kraanrail (9) hangen.
Verschuif alle kabelwagens (20) en de ophanger (21), evenals de variabele
begrenzing (18) naar het einde van de kraanrail (9) richting zwenklager (8).
De variabele aanslag (18) tussen de laatste kabelwagen (19) en de
ophanger (21) fixeren met de schroeven (19). De variabele aanslag moet
zodanig ingesteld worden dat de kabelwagens niet door de ophanger (21)
beschadigd kunnen worden.
Status 11/2011 / Index 03
17
4a
18
20
21
13
9
Pagina 28 / 46