STIM.KNOPPEN
Met de instelling STIM.KNOPPEN kunt u het type stimulatie voor elke door de gebruiker gedefinieerde
Stim.knop toewijzen overeenkomstig uw trainingsvoorkeuren voor een bepaalde hond. De knoppen hebben
het label Knop 1 (bovenaan), Knop 2 (in het midden) en Knop 3 (onderaan).
OPMERKING: deze instelling is alleen van toepassing op de specifieke geselecteerde hond.
1. Selecteer in het hoofdmenu INSTELLINGEN > MIJN HONDEN > HOND waarbij HOND de naam is van de hond
waarvoor u de instellingen van de stim.knoppen wilt wijzigen.
2. Selecteer STIM.KNOPPEN. Het scherm STIM.KNOPPEN wordt weergegeven.
3. Druk op de toets Pijl-omhoog of Pijl-omhoog om KNOP 1 te selecteren.
4. Druk op de toets Pijl-rechts om C (ononderbroken), T (geluidssignaal), V (vibratie), M (kortstondig), R
(toenemend), P1 (programmeerbaar 1) of P2 (programmeerbaar 2). De standaardinstelling voor Knop 1 is C.
5. Druk op de toets Pijl-omhoog of Pijl-omhoog om KNOP 2 te selecteren.
6. Druk op de toets Pijl-rechts om C (ononderbroken), T (geluidssignaal), V (vibratie), M (kortstondig), R
(toenemend), P1 (programmeerbaar 1) of P2 (programmeerbaar 2). De standaardinstelling voor Knop 2 is T.
7. Druk op de toets Pijl-omhoog of Pijl-omhoog om KNOP 3 te selecteren.
8. Druk op de toets Pijl-rechts om C (ononderbroken), T (geluidssignaal), V (vibratie), M (kortstondig), R
(toenemend), P1 (programmeerbaar 1) of P2 (programmeerbaar 2). De standaardinstelling voor Knop 3 is V.
9. Druk als u klaar bent op TERUG om terug te gaan naar het hoofdmenu.
STIM.BEREIK
OPMERKING: deze instelling is alleen van toepassing op de specifieke geselecteerde hond.
1. Selecteer in het hoofdmenu INSTELLINGEN > MIJN HONDEN > HOND waarbij HOND de naam is van de hond
waarvoor u het programmeerbare stim.niveau wilt wijzigen.
2. Selecteer STIM.KNOPPEN. Het scherm STIM.KNOPPEN wordt weergegeven.
3. Selecteer P1 LEVEL en gebruik de pijltoetsen om het gewenste stimulatieniveau in te stellen.
4. Selecteer P2 LEVEL en gebruik de pijltoetsen om het gewenste stimulatieniveau in te stellen.
5. Druk als u klaar bent op TERUG om terug te gaan naar het hoofdmenu.
ACTIE
De afstandsbediening kan u waarschuwen wanneer uw hond bepaalde jaagacties uitvoert:
• VOORSTAAN – gebruikt voor staande honden om te detecteren wanneer de hond stilstaat, wat aangeeft dat
de hond voorstaat.
• DRIJVEN – gebruikt voor de jacht met speurhonden om aan te geven dat de hond "aan de boom" staat en een
dier in het nauw heeft gedreven.
In het scherm TRACKING geeft de afstandsbediening een waarschuwing wanneer de actie wordt gedetecteerd.
1. Selecteer INSTELLINGEN > ALGEMEEN > ALARM in het hoofdmenu.
2. Druk op de toets Pijl-rechts om tussen de actietypes te schakelen: GEEN, TOON, VIBRATIE, BEIDE.
3. Druk op TERUG om terug te gaan naar het hoofdmenu.
KLEUR HALSBAND TOEWIJZEN
Met de instelling HALSBAND kunt u een halsband toewijzen aan een specifieke hond op basis van de kleur die
is ingesteld in het scherm MIJN HALSBANDEN. De kleur wordt ook gebruikt om de hond aan te duiden op het
scherm TRACKING en het scherm TRAINING.
1. Selecteer in het hoofdmenu INSTELLINGEN > MIJN HONDEN > HOND waarbij HOND de naam is van de hond
die aan een halsband wordt toegewezen.
2. Selecteer HALSBAND.
3. Druk op de pijltoetsen om de kleur te selecteren voor de gewenste halsband en druk vervolgens op de toets
Pijl-rechts. U moet JA selecteren om de toewijzing van de nieuwe halsband te bevestigen.
OPMERKING: als de geselecteerde halsband al aan een andere hond is toegewezen, verschijnt er een
waarschuwing.
4. Druk als u klaar bent op TERUG om terug te gaan naar het hoofdmenu.
27
S P O R T D O G . C O M