6 Installatie
▪ De "horizontale" gasleiding (en refnet-verdeler) moeten aflopen
naar de buitenunit.
a
b
c
a
Aflopende gasleiding van binnenunits naar aftakking
b
T-verbinding voor aftakking
c
Aflopende gasleiding van aftakking naar buitenunit
a
b
c
a
Verbinding
b
Afgetakte leiding
c
Hoofdleiding
▪ Wanneer de buitenunit hoger dan de binnenunits staat, moeten
om de 5 m vanaf de buitenunit een olieafscheiders worden
voorzien. Hierdoor kan de olie terugkeren naar omhoog lopende
leidingen.
Vloeistof- en gasleiding
▪ Isoleer
de
koelmiddelaftakking.
koelmiddelaftakking moet even dik zijn als die van de
koelmiddelleiding.
6.5
De koelmiddelleiding controleren
6.5.1
Over het controleren van de
koelmiddelleidingen
De koelmiddelleiding controleren betekent:
▪ De koelmiddelleiding controleren op lekken.
▪ Alle vocht, lucht of stikstof uit de koelmiddelleiding verwijderen
door middel van vacumeren.
Als de koelmiddelleiding vocht kan bevatten (bijvoorbeeld water in
de leiding), moet u eerst vacuümdrogen zoals hieronder beschreven
tot alle vocht is verwijderd.
Alle leidingen in de unit zijn in de fabriek op lekken getest.
Alleen lokaal geïnstalleerde leidingen moeten worden gecontroleerd.
Zorg ervoor dat alle afsluiters van de buitenunit goed gesloten zijn
alvorens een lektest uit te voeren of te vacuümdrogen.
OPMERKING
Zorg ervoor dat de kleppen van alle (lokaal voorziene)
lokale leidingen OPEN staan (behalve de afsluiters van de
buitenunit!) voordat u begint met de lektest of het
vacuümdrogen.
Zie
"6.5.3 Koelmiddelleiding controleren: Opstelling" op pagina 22
voor meer informatie over de stand van de kleppen.
6.5.2
Koelmiddelleiding controleren: Algemene
richtlijnen
Sluit de vacuümpomp via een verdeelstuk aan op de servicepoort
van
alle
afsluiters
voor
"6.5.3 Koelmiddelleiding controleren: Opstelling" op
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
22
De
isolatie
van
een
grotere
efficiëntie
(zie
pagina 22).
OPMERKING
Gebruik een 2-trapsvacuümpomp met een terugslagklep of
een elektromagnetische klep die tot een meterdruk van
– 1 00,7 kPa (− 1 ,007 bar) (5 Torr absoluut) kan evacueren.
OPMERKING
Zorg ervoor dat de olie in de pomp niet in het systeem
terugstroomt wanneer de pomp niet draait.
OPMERKING
Ontlucht niet met koelmiddel. Gebruik een vacuümpomp
om de installatie te ontluchten.
6.5.3
Koelmiddelleiding controleren: Opstelling
p <
p >
A
B
a
d
N2
b
c
e
a
Reduceerklep
b
Stikstof
c
Weegschaal
d
Fles R410A-koelmiddel (hevelsysteem)
e
Vacuümpomp
f
Afsluiter vloeistofleiding
g
Afsluiter gasleiding
A
Klep A
B
Klep B
C
Klep C
de
Klep
Klep A
Klep B
Klep C
Afsluiter vloeistofleiding
Afsluiter gasleiding
OPMERKING
Controleer de binnenunits ook op lekken en op vacuüm.
Houd eventuele (lokaal voorziene) kleppen van lokale
leidingen ook open.
6.5.4
Lektest uitvoeren
De lektest moet in overeenstemming zijn met EN378‑2.
Op lekken controleren: Vacuümlektest
1 Vacumeer het systeem aan de vloeistof- en gasleiding
gedurende meer dan 2 uur tot – 1 00,7 kPa (– 1 ,007 bar) (5 Torr
absoluut).
2 Schakel de vacuümpomp uit zodra de waarde is bereikt en
controleer of de druk minstens 1 minuut niet stijgt.
3 Als de druk stijgt, dan bestaat de mogelijk dat in het systeem
vocht aanwezig is (zie vacuüm drogen onder) of dat het
systeem een lekkage heeft.
Op lekken controleren: Druklektest
1 Breek het vacuüm door het onder druk te brengen met
stikstofgas tot een minimum meterdruk van 0,2 MPa (2 bar).
▪ Stel de meterdruk van het hogedrukdeel van het systeem
nooit in op een waarde die groter is dan de maximum
bedrijfsdruk 4,0 MPa (40 bar).
▪ Stel de meterdruk van het lagedrukdeel van het systeem
nooit in op een waarde die groter is dan de ontwerpdruk van
de binnenunit.
g
f
C
Stand van de klep
Open
Open
Open
Gesloten
Gesloten
LRMEQ+LRLEQ3+4BY1
Condensatie-unit met luchtgekoelde koeling
4P500362-1A – 2018.09