e_kb442.book Page 141 Tuesday, February 12, 2008 11:13 AM
Afstand en diafragma bij gebruik
van de ingebouwde flitser
Wanneer u opnamen maakt met de flitser, moeten richtgetal, diafragma
en afstand op elkaar zijn afgestemd voor een juiste belichting.
Bereken de opnamecondities en pas deze aan wanneer de flitsintensiteit
onvoldoende is.
Richtgetal ingebouwde flitser
ISO-gevoeligheid
ISO 100
ISO 200
ISO 400
ISO 800
ISO 1600
ISO 3200
Berekenen van de opnameafstand
op basis van de diafragmawaarde
Met de volgende formule berekent u de flitsafstand voor diafragmawaarden.
Maximale flitsafstand L1 = richtgetal ÷ gekozen diafragmawaarde
Minimale flitsafstand L2 = maximale flitsafstand ÷ 5*
Voorbeeld
Bij een gevoeligheid van [ISO 100] en een diafragmawaarde van F2.8
L1 = 13 ÷ 2,8 = ca. 4,6 (m)
L2 = 4,6 ÷ 5 = ca. 0,9 (m)
De flitser kan dus worden gebruikt op een afstand van ca. 0,9 tot 4,6 m.
Wanneer de afstand tot het onderwerp 0,7 meter of minder bedraagt, kan
de flitser niet worden gebruikt. Gebruik van de flitser binnen deze afstand
veroorzaakt vignettering in de hoeken van de opname, onevenwichtige
lichtverdeling en mogelijk overbelichting.
Berekenen van de diafragmawaarde op basis van opnameafstand
Met de volgende formule berekent u de diafragmawaarde voor de opnameafstand.
Gebruikte diafragmawaarde F = richtgetal ÷ opnameafstand
Voorbeeld
Bij een gevoeligheid van [ISO 100] en een opnameafstand van 3 m
is de diafragmawaarde:
F = 13 ÷ 3 = 4.3
Wanneer de uitkomst (in bovenstaand voorbeeld 4.3) niet beschikbaar
is als diafragmawaarde, wordt meestal het dichtstbijzijnde lagere getal
(in bovenstaand voorbeeld 4.0) gebruikt.
Richtgetal ingebouwde flitser
13
18.4
26
36.8
52
73.5
* De waarde 5 in de bovenstaande formule is een vaste waarde
die alleen geldt bij gebruik van de ingebouwde flitser.
141
5