4.5 Schakelfunctie
OUTx wijzigt zijn schakeltoestand bij over- of onderschrijden van de ingestelde
schakelgrenzen (stroming of temperatuur)� Daarbij kan worden gekozen tussen
hysterese- en vensterfunctie� Voorbeeld voor stromingsbewaking:
Hysteresefunctie
SP
rP
SP = schakelpunt
rP = terugschakelpunt
HY = hysterese
Hno = hysterese maakcontact (normally
open)
Hnc = hysterese verbreekcontact (normally
closed)
Bij instelling op de hysteresefunctie wordt het schakelpunt SP en het
terugschakelpunt rP vastgelegd� rP moet een lagere waarde hebben dan
SP� De afstand tussen SP en rP bedraagt minimaal 4% van de eindwaarde
van het meetbereik (= hysterese)�Wordt nu het schakelpunt gewijzigd,
dan wordt het terugschakelpunt met de huidige ingestelde afstand
meegenomen�
Bij instelling op de vensterfunctie wordt de bovenste grenswaarde FH en
de onderste grenswaarde FL vastgelegd� De afstand tussen FH en FL
bedraagt minimaal 4% van de eindwaarde van het meetbereik�FH en FL
hebben een vast ingestelde hysterese van 0,25% van de eindwaarde van
het meetbereik� Dat houdt de schakeltoestand van de uitgang stabiel bij
zeer geringe stromingsschommelingen�
Vensterfunctie
FH
FL
FH = bovenste grenswaarde
FL = onderste grenswaarde
FE = venster
Fno = venster maakcontact (normally open)
Fnc = venster verbreekcontact (normally
closed)
NL
9