8. Alarmfunctie
8.1.
Instellingen van het alarm
U kunt in de besturingssoftware van de apparaten voor elk
kanaal dat wordt weergegeven of gelogd, een apart alarm
instellen.
U kunt een bereik van de waarden opgeven door middel van
een onder- en bovengrens voor het alarm. Als de meetwaarde
buiten dit optimale bereik valt, gaat er een alarm af.
Opmerking: een alarm kan alleen op het scherm getoond
worden in mode M2 en M3 voor de geselecteerde kanalen op
de drie weergaveregels.
In de loggingmode worden het alarm voor de andere kanalen
onafhankelijk ingesteld van de op het scherm getoonde
meetwaarden. Dit betekent dat ook voor kanalen die niet op
het scherm getoond worden maar die wel worden gelogd, een
alarm kan worden ingesteld.
Zo kan er ook een alarm zijn ingesteld in mode M4, terwijl er
geen gegevens op het scherm worden getoond.
8.2.
Weergave van een alarm op het scherm
Een ingesteld alarm wordt alleen op het scherm getoond voor
meetwaarden die op het scherm worden getoond.
Voorbeeld van de weergave van
een alarm voor het kanaal dat op
de eerste regel wordt
weergegeven.
te knipperen, maar blijft op scherm aanwezig.
Zo kunt u zien of er een alarm is opgetreden. Als de
meetwaarde weer buiten het optimale bereik komt, begint het
symbool weer te knipperen.
Als de gegevens uit de datalogger worden geëxporteerd,
wordt de weergave van het alarm gewist.
Weergave van een
alarm
Bovengrens
alarm
Optimaal
bereik van de
waarden
Ondergrens
alarm
Knipperend
Continu
Verder is het mogelijk om een hysterese in te stellen om het
herhaaldelijk in- en uitschakelen van het alarm rond de
grenzen van het optimale bereik te vermijden.
NL
Als er een alarm optreedt
voor
zo'n
kanaal,
verschijnt
er
alarmsymbool
naast
waarde.
Het
symbool
knippert zolang de gemeten
waarde buiten het optimale
bereik ligt.
Als de meetwaarde weer
binnen het optimale bereik
komt, houdt het symbool op
Loggingmode
Meetwaarden in het geheugen
Gebruiksaanwijzing datalogger
8.3.
Geluidssignaal
Als er een alarm optreedt terwijl de geluidsoptie is
ingeschakeld (hoofdstuk 6.2.4 geluidsoptie), dan wordt er ook
een geluidssignaal gegeven. Het geluidssignaal verdwijnt als
de meetwaarden weer in het optimale bereik komen.
8.4.
De hysterese van een alarm gebruiken
Als u de alarmfunctie gebruikt zonder hysterese, dan gaat het
alarm af en verdwijnt weer telkens als een alarmdrempel
wordt overschreden.
Als de afstand tot de grenzen van het optimale bereik heel
klein is, gaat het alarm heel vaak af.
Bijvoorbeeld als u als bovengrens voor alarm van de
omgevingstemperatuur 24 °C heeft ingesteld en voor de
ondergrens 10 °C en de omgevingstemperatuur varieert
voortdurend tussen 23,5 °C en 25 °C, dan wordt er talloze
keren een alarm gegenereerd en opgeslagen gedurende de
meetperiode.
U kunt dit verschijnsel vermijden door een hysterese voor het
alarm in te stellen. Definieer hiervoor hoever de meetwaarde
binnen het optimale bereik moet komen, wil het alarm
verdwijnen.
dan
Als we in het voorgaande voorbeeld de hysterese instellen op
een
1 °C, dan gaat het alarm nog steeds af als de temperatuur
de
boven de 24 °C komt maar verdwijnt pas weer als de
temperatuur onder de 23 °C zakt.
Bovengrens
alarm
Optimaal
bereik van de
waarden
Ondergrens
alarm
Knipperend
Continu
Bovengrens
alarm
Optimaal
Weergave van een alarm met
bereik van de
hysterese
waarden
Ondergrens
alarm
Knipperend
Continu
Weergave van een alarm
zonder hysterese
Loggingmode
Loggingmode
7