Mode M2 selecteren
De meetwaarden worden weergegeven. De grootheden die
via
SmartGraph
zijn
ingesteld,
weergaveregels getoond in een in te stellen interval.
In deze mode is de logging uitgeschakeld, de meetwaarden
worden niet in het geheugen opgeslagen. Op het scherm geeft
de indicatie STOP aan dat de logging is uitgeschakeld.
Werkingsmode M3
Mode M3 selecteren
Zowel het meten als het loggen is ingeschakeld. De
grootheden die via SmartGraph zijn ingesteld, worden op de
drie weergaveregels getoond in een in te stellen interval.
In deze mode plaatst de datalogger maximaal 20 kanalen in
het geheugen, in te stellen via SmartGraph. Op het scherm
geeft de indicator REC aan dat er metingen worden gelogd.
Werkingsmode M4
Mode M4 selecteren
Het meten en het loggen zijn ingeschakeld, maar de weergave
is uitgeschakeld.
Er verschijnen geen waarden op de weergaveregels. In deze
mode plaatst de datalogger maximaal 20 kanalen in het
geheugen, in te stellen via SmartGraph. Op het scherm geeft
de indicatie REC aan dat er metingen worden gelogd.
6.2.2. Netwerkfunctie (M51)
Netwerkmode M51 selecteren Voorbeeld van de weergave in
Als de datalogger op een lokaal netwerk is aangesloten en de
netwerkfunctie is ingeschakeld, dan kunnen de software- en
de meetinstellingen via het netwerk worden gewijzigd.
NL
Voorbeeld van de weergave
in mode M2
worden
op
de
Voorbeeld van de weergave in
mode M3
Weergave in mode M4
netwerkmode M51
Gebruiksaanwijzing datalogger
De datalogger verzendt een bericht via UDP. Hierdoor kan de
SmartGraph de datalogger automatisch op het lokale netwerk
detecteren.
Als de datalogger voor het eerst op het netwerk wordt
aangesloten (netwerkapparaat toevoegen), moet u misschien
met behulp van SmartGraph, de netwerkinstellingen van de
datalogger aanpassen aan de bestaande netwerkconfiguratie.
De fabrieksinstelling is DHCP.
Raadpleeg voor meer informatie over de netwerkfunctie de
software-handleiding. Deze is beschikbaar via de helpfunctie
van SmartGraph.
drie
Met de professionele versie van de SmartGraph is het
mogelijk om via het netwerk de actuele en de reeds
opgeslagen meetwaarden op te vragen in een in te stellen
interval.
Gebruik van de netwerkfunctie
Om de netwerkkaart van de datalogger continu te gebruiken,
dient u de datalogger aan de muur te monteren. Laat een
ruimte vrij van 50 cm waar de lucht ongehinderd kan
circuleren en vermijd alle luchtstroming (ventilator, verlichting
enz.).
Voeding in de netwerkmode
De ingebouwde netwerkkaart van de datalogger verhoogt het
stroomverbruik.
Als de netwerkfunctie actief is, controleert het apparaat
automatisch in vaste intervallen de netwerkstatus. Als er geen
actief lokaal netwerk wordt gedetecteerd, schakelt het
apparaat de netwerkfunctie na 12 minuten uit.
In de PoE-versie, beschikbaar als optie, kan de datalogger
direct via de netwerkverbinding worden gevoed.
6.2.3. Fabrieksinstellingen (M52)
Resetmode M52 selecteren
6.2.4. Optie geluidssignaal (M53)
De geluidsoptie M53
selecteren
Met de geluidsoptie kunt u het geluidssignaal van de
datalogger in- of uitschakelen. Als het geluidssignaal is
ingeschakeld, wordt de desbetreffende indicatie op het
scherm getoond.
Als het geluidssignaal is ingeschakeld en er treedt een alarm
op voor een tot drie ingestelde grootheden, dan wordt er een
geluidssignaal gegeven.
Bovendien wordt, als het geluidssignaal is ingeschakeld,
telkens een geluidssignaal gegeven als u naar een volgende
optie navigeert of een nieuwe werkingsmode bevestigt.
Er wordt ook een geluidssignaal gegeven als de datalogger
de navigatie stopt na verloop van een bepaalde tijd.
Met deze functie kunt u de
fabrieksinstellingen
herstellen.
Een voorbeeld van de
weergave in mode M53
5