7 WERKING INGEVAL VAN EEN ALARMMELDING
Een brandalarmmelding treedt op in de volgende gevallen:
Een optische, een Multi sensor detector of een lineaire detector detecteert rook.
Een TVC-detector detecteert een abnormale temperatuurstijging.
Een thermische detector detecteert een overschrijding van de maximumtemperatuur.
Het flexi-element van een handbrandmelder is ingedrukt.
Het alarmcontact van een technische controle is geschakeld.
Een brandalarmmelding wordt met de volgende visuele en akoestische signalen weergegeven:
De rode LED "A" (L1) van het desbetreffende circuit licht op.
De rode LED "BRANDALARM" (L4) licht eveneens op.
De ingebouwde zoemer treedt in werking.
De aangesloten sirenes worden aangestuurd en de bijhorende LED "SIRENES AAN" (L5) licht op.
De alarmrelais en de open collector uitgangen (algemeen en individueel per circuit) schakelen.
Als er, na verificatie, geen brand vastgesteld kan worden, kan de brandalarmmelding 2 mogelijke oorzaken
hebben:
De brandmelder reageert op een tijdelijke oorzaak (enkele voorbeelden):
o
Er is abnormaal veel stof aanwezig.
o
Er is een grote concentratie van vluchtige producten (vb. verf).
o
Er is een abnormaal hoge luchtvochtigheid (> 90%).
o
Er is rookvorming door werkzaamheden (vb. lassen).
o
De omgevingstemperatuur is hoger dan 50°C.
o
Invloed van het zonlicht.
o
De melder staat nabij een hittebron (vb. fornuis of oven).
o
De melder wordt omgeven door waterdamp.
De brandmelder is defect (technisch intern defect of defect door waterschade).
C.I.E. MD644
GEBRUIKSHANDLEIDING
10
HG-T644-001-V1 – 17 februari 2020