nl
W2
U2
PTC
U1
V1
L1
L2
Fig. 10: Y-Δ-start
24
Elektrische aansluiting
niet zijn aangesloten, moeten met de door de fabrikant geleverde stop afgesloten
blijven.
ƒ
Aansluitkabel zo leggen, dat deze noch leiding noch pomp raakt.
ƒ
Bij mediumtemperaturen boven 90 °C een warmtebestendige aansluitkabel gebrui-
ken.
ƒ
Het stroomtype en de spanning van de netaansluiting dienen overeen te stemmen
met de gegevens op het typeplaatje.
ƒ
Netzijdige zekering: afhankelijk van de nominale motorstroom.
ƒ
Neem bij het aansluiten van een externe frequentieomvormer de bijbehorende in-
bouw- en bedieningsvoorschriften in acht! Zorg, indien nodig, voor een extra aar-
ding vanwege hogere lekstromen.
ƒ
De motor moet tegen overbelasting door een motorbeveiligingsschakelaar of door
het schakelapparaat PTC-thermistor (toebehoren) worden beveiligd.
Standaardpompen op externe frequentieomvormers
Bij gebruik van standaardpompen op externe frequentieomvormers moeten de volgen-
de aspecten met betrekking tot het isolatiesysteem en de stroomgeïsoleerde lagers in
acht genomen worden:
Netwerken met 400 V
De door Wilo gebruikte motoren voor droogloperpompen zijn geschikt voor bedrijf op
externe frequentieomvormers.
Hierbij wordt dringend aanbevolen om bij de installatie en het bedrijf rekening te hou-
den met de IEC TS 60034-25:2014. Vanwege de snelle ontwikkeling op het gebied van
frequentieomvormers staat WILO SE niet garant voor een foutloos gebruik van de mo-
toren op externe omvormers.
Netwerken met 500 V/690 V
De door Wilo standaard gebruikte motoren voor droogloperpompen zijn niet geschikt
voor gebruik op externe frequentieomvormers bij 500 V/690 V.
Voor het gebruik in netwerken met 500 V/690 V zijn er motoren met de daarvoor ge-
schikte wikkeling en een versterkt isolatiesysteem beschikbaar. Dit moet bij de bestel-
ling expliciet worden aangegeven. De gehele installatie moet voldoen aan
IEC TS 60034-25:2014.
Stroomgeïsoleerde lagers
De steeds snellere schakelprocessen van de frequentieomvormer kunnen bij motoren
met lagere vermogens al leiden tot spanningsverliezen via het motorlager. Gebruik bij
vroegtijdige uitval door stroomproblemen op de lagers stroomgeïsoleerde lagers!
Houd bij het aansluiten van de frequentieomvormer op de motor altijd rekening met de
volgende aanwijzingen:
ƒ
Neem de installatie-instructies van de fabrikant van de frequentieomvormer in acht.
ƒ
Neem de stijgtijden en piekspanningen afhankelijk van de kabellengte in de bijbeho-
rende inbouw- en bedieningsvoorschriften van de frequentieomvormer in acht.
ƒ
Gebruik een geschikte kabel met voldoende doorsnede (max. 5 % spanningsverlies).
ƒ
Sluit de juiste afscherming aan volgens de aanbeveling van de fabrikant van de fre-
quentieomvormer.
ƒ
Leg dataleidingen (bijv. PTC-analyse) gescheiden van de netkabel.
ƒ
Gebruik indien nodig en na overleg met de fabrikant van de frequentieomvormer een
sinusfilter (LC).
LET OP
Het aansluitschema voor de elektrische aansluiting bevindt zich in de klemmenkast-
afdekking.
Instelling van de motorbeveiligingsschakelaar
ƒ
Instelling van de nominale motorstroom volgens de informatie op het typeplaatje
V2
van de motor.
Y-Δ-start: Als de motorbeveiligingsschakelaar in de toevoerleiding naar de Y-∆-re-
laiscombinatie is geschakeld, vindt de instelling plaats zoals bij de directe start. Als
W1
de motorbeveiligingsschakelaar in een streng van de motortoevoerleiding (U1/V1/
W1 of U2/V2/W2) is geschakeld, moet de motorbeveiligingsschakelaar op de waarde
L3
0,58 x nominale motorstroom worden ingesteld.
ƒ
Vanaf 5,5 kW is de motor voorzien van PTC-voelers.
ƒ
Sluit de PTC-voelers op het schakelapparaat PTC-thermistor aan.
WILO SE 2021-08