Werking
Werking
Werking
4.5.1.4 1- tot 3-puntkalibratie
Opmerking: De meting van troebelheid is door de fabrikant gekalibreerd.
Opmerking: Voordat de sensor op de parameter TRB kan worden gekalibreerd, moet eerst de
parameter worden geselecteerd (raadpleeg
1. Open het HOOFDMENU.
2. Druk op SENSOR-SETUP en bevestig uw keuze.
3. Selecteer de desbetreffende sensor en bevestig uw keuze.
4. Druk op KALIBREREN en bevestig uw keuze.
5. Druk op KALIBREREN en bevestig uw keuze.
6. Druk op OPNAME en bevestig uw keuze.
7. Druk op PUNT... (punt 1, 2 of 3) en bevestig uw keuze.
8. Selecteer de geregistreerde parameter PUNT en bevestig uw keuze.
9. Voer de vergelijkingswaarde van het laboratorium in en bevestig uw keuze.
10. Ga terug naar het MAIN MENU (HOOFDMENU) of naar de weergave van de
Het apparaat sorteert de opgeslagen kalibratiepunten automatisch op basis van de
hoogte van de kalibratiewaarden, ongeacht de volgorde waarin de kalibratiepunten zijn
geregistreerd.
•
•
•
De in het laboratorium berekende waarde kan op elk moment worden gecorrigeerd door
het te overschrijven.
4.5.2
Kalibratie van de parameter DROGE STOF (TS)
Voordat de sensor op de parameter DROGE STOF (TS) kan worden gekalibreerd, moet
eerst de parameter worden geselecteerd.
4.5.2.1 De parameter DROGE STOF (TS) selecteren
1. Open het HOOFDMENU.
2. Druk op SENSOR-SETUP en bevestig uw keuze.
3. Selecteer de desbetreffende sensor en bevestig uw keuze.
4. Selecteer CONFIGUREREN en bevestig uw keuze.
5. Druk op PARAMETERS en bevestig uw keuze.
6. Selecteer de parameter TS en bevestig uw keuze.
20
20
20
Zodra het kalibratiepunt door de sensor is geregistreerd, wordt na het punt of de
punten die is (zijn) opgenomen, gedurende ongeveer 3 seconden de markering "<<"
weergegeven.
Opmerking: Als het menu Kalibreren wordt gesloten voordat de kalibratie is voltooid en daarna
opnieuw wordt opgeroepen, wordt de markering "<<" opnieuw weergegeven. Dit toont dat de
voor dit punt of deze punten de kalibratie nog niet is voltooid. De oude kalibratiewaarden
worden nog steeds gebruikt.
Om meer kalibratiepunten te registreren: herhaal stappen 6 tot 9.
meetmodus.
Punt 1 wordt altijd aan de kleinste kalibratiewaarde toegewezen.
Punt 2 wordt aan de volgende kleinste kalibratiewaarde toegewezen.
Punt 3 wordt aan de grootste kalibratiewaarde toegewezen.
4.5.1.1 Selecteer de parameter TROEBELHEID
(TRB)).