Bedieningsvoorschriften, Formulier Nr. 102875NL, achterkant van blad 7/10
DE BEDIENINGEN VOOR DRUKREGELING BIJSTELLEN
De drukregelklep en de drukschakelaar zijn in Figuur 7 afgebeeld. De drukregelklep kan worden afgesteld om bij een
bepaalde drukinstelling vloeistof over te slaan terwijl de pomp blijft draaien. De drukschakelaar kan worden afgesteld
om de pomp bij een bepaalde druk te doen stoppen. Teneinde de nauwkeurigheid en het lagedrukdifferentieel te
verzekeren (ong. 300 PSI [21 BAR]) over het hele bereik (1.000 tot 10.000 PSI [70 tot 700 BAR], afhankelijk van het
pompmodel) moet de drukschakelaar met de drukregelklep worden gebruikt. Om goed te werken moet de
drukschakelaar op een druk, lager dan deze van de drukregelklep, worden gezet.
De Drukregelklep Afstellen
N.B.: Voor een vlotte afstelling van de drukregelklep moet de druk altijd tot de gewenste drukinstelling
worden verhoogd.
1. Maak de borgmoer (B) op de drukregelklep los, en draai de stelschroef of -knop (A) enkele draaien uit door deze
tegen de wijzers van het uurwerk in te draaien. Dit maakt de druk lager dan gewenst.
2. De pomp moet elektrisch en hydraulisch volledig worden aangesloten. Start de pomp.
3. Draai de stelschroef of -knop (A) langzaam met de wijzers van het uurwerk mee. Dit verhoogt de druk geleidelijk.
Wanneer de gewenste druk is bereikt, vergrendel de stelschroef (A) door de borgmoer (B) aan te draaien. Zet de
pomp af.
BELANGRIJK:
•
Het drukbereik gaat van 1.000 tot 10.000 PSI (70 tot 700 BAR), afhankelijk van het pompmodel.
•
De drukschakelaar moet op een hogere druk dan het werkbereik worden ingesteld, om stilvallen
gedurende het afstellen te voorkomen.
A
B
B
A
Figure 7