5.7 Functiecontrole met controleoplossing
De controleoplossing wordt gebruikt voor de controle van het gehele bloedsuikermeetsysteem. Hier-
mee kan worden vastgesteld of het meetapparaat en de teststrips optimaal samenwerken, en of de
test juist wordt uitgevoerd.
U dient een controleoplossingstest te doen, wanneer u vermoedt dat het meetapparaat of de test-
strips defect zijn, of wanneer u herhaaldelijk onverwachte bloedsuikerwaarden hebt gemeten. Test
het meetapparaat ook, wanneer het gevallen of beschadigd is. De controleoplossing is afzonderlijk
verkrijgbaar. Let voor de controleoplossingstest op de verdere aanwijzingen in de gebruikshandlei-
ding van de controleoplossing.
Attentie
• Gebruik nooit controleoplossing van een andere fabrikant. De correcte werking van het meetapparaat
kan alleen met de Beurer controleoplossingen LEVEL 3 + LEVEL 4 gecontroleerd worden.
• Metingen met controleoplossingen: Professionals moeten bij het gebruik van het apparaat nationale
of regionale richtlijnen volgen.
• Breng geen bloedmonsters of controleoplossingen op de teststrip aan voordat u de teststrip in het
meetapparaat plaatst.
Functietest met controleoplossing uitvoeren.
Waarschuwing
Voor het verkrijgen van correcte resultaten moeten het meetapparaat, de teststrip en de controleop-
lossing dezelfde temperatuur hebben. De temperatuur moet voor de „functietest met controleoplos-
sing" tussen de 20°C en 26°C liggen.
1
Teststrip plaatsen
Houd het meetapparaat zo, dat u het display kunt aflezen. Steek een teststrip met de contacten
naar voren in de sleuf in het meetapparaat. Let erop dat u tegen de voorkant van de teststrip
aankijkt (zie „3.4 Teststrips", pagina 13).
2
Wachten tot het apparaat gereed is voor meting
Het apparaat schakelt automatisch in en geeft kort het begindisplay weer. Zodra het teststri-
psymbool en een knipperend bloeddruppelsymbool worden getoond, is het apparaat klaar
voor meting.
BELANGRIJK: Controleoplossingen en bloed reageren verschillend op temperatuursinvloeden.
Daarom is het absoluut noodzakelijk de metingen met controleoplossingen altijd in de cont-
roleoplossingsmodus uit te voeren. Anders kunnen de resultaten buiten het doelbereik vallen.
3
Controlemodus inschakelen
Druk op de tuimeltoets („+" of „-") om naar de controlemodus te gaan. „
play weergegeven. In de controlemodus wordt de meetwaarde niet opgeslagen, waardoor uw
meetwaardenstatistiek juist blijft. Wilt u de waarde van de controlemeting toch opslaan, druk
dan nogmaals op de tuimeltoets („+" of „-"). „
Beurer GL50 mmol/L
" verdwijnt weer van het display.
" wordt op het dis-
25