Inhoudsopgave
Advertenties
6. Het bevestigingssysteem moet op de door de fabrikant aangegeven locatie op het hoofdframe van de rolstoel worden bevestigd. Het systeem mag
nooit worden bevestigd aan rolstoelonderdelen of accessoires, bijvoorbeeld: wielspaken, remmen of voetsteunen.
7. Bevestig de spanbanden zodat de helling een hoek van zo dicht mogelijk bij 45° heeft, en span ze stevig aan volgens de instructies van de fabrikant.
8. Verander of vervang de bevestigingspunten of de structuur, het frame of de componenten van de rolstoel niet zonder de fabrikant te raadplegen.
9. Gebruik beide heupriemen (2) en de borstriem (1) om de gebruiker te verzekeren en de kans op botsingen van het
hoofd en de borst met voertuigcomponenten en het daaruit voortvloeiende ernstige risico van letsel voor de gebruiker
en andere inzittenden van het voertuig te verminderen. (Fig. B). De borstriem moet aan de voertuigstaander worden
vastgemaakt; het niet opvolgen van deze instructie kan het risico op ernstig buikletsel bij de gebruiker vergroten.
10. Installeer een hoofdsteun die geschikt is voor vervoer en plaats deze tijdens het vervoer altijd juist.
11. Gebruik in een bewegend voertuig geen houdingsondersteuning voor de gebruiker als bevestigingssystemen
(heupriemen) die niet zijn geëtiketteerd volgens de vereisten die zijn gespecificeerd in norm ISO 7176-19:2008.
12. Wees zeer voorzichtig bij het plaatsen van de spanbanden zodat de ontgrendelingsknop van de gesp geen enkel
onderdeel van de rolstoel kan raken tijdens een botsing.
13. Om het potentiële risico voor de inzittenden van het voertuig te verkleinen moeten aan de rolstoel gemonteerde tafeltjes
die niet zijn ontworpen voor botstests worden verwijderd en veilig afzonderlijk in het voertuig worden geplaatst, of ze
kunnen in de rolstoel worden geplaatst zolang ze weg zijn van de inzittende en met een kussen dat schokken tussen de
inzittende en het tafeltje opvangt.
14. Bij het vervoeren van een rolstoel met een scharnierende/optilbare voetsteun met inzittende mag deze niet in een verhoogde positie worden gebruikt;
als de rugleuning achterover helt, breng deze dan weer op zijn plaats; als de stoel van het "kantelbare" type is, breng deze dan tot zijn minimale
hellingshoek.
15. De rem moet ingeschakeld zijn.
16. De veiligheidsgordels moeten aan de staander van het voertuig worden vastgemaakt en mogen niet van het lichaam van de inzittende zijn
gescheiden door onderdelen van de rolstoel, zoals armleuningen of wielen.
17. Indien mogelijk moeten andere rolstoelaccessoires aan de rolstoel worden bevestigd of van de rolstoel worden verwijderd en tijdens de rit in het
voertuig worden vastgezet, zodat ze bij een aanrijding niet losraken en de inzittenden van het voertuig verwonden.
1
2
Joker / Joker carbon
27
Advertenties
Inhoudsopgave
