3 Productomschrijving
3.2 Bewakingsapparatuur
De controleapparatuur van de pomp heeft de volgende kenmerken:
• De stator heeft drie thermocontacten in serie aangesloten die het alarm activeren en
de pomp stoppen bij een overtemparatuur.
• De thermocontacten openen bij 140°C.
• Ex-goedgekeurde pompen moeten thermocontacten hebben die aangesloten zijn op
het bedieningspaneel.
• De sensoren moeten zijn aangesloten op MiniCAS II-bewakingsapparatuur of een
vergelijkbare uitrusting.
• De bewakingsapparatuur moet zodanig zijn uitgevoerd dat een automatische herstart
onmogelijk is.
• De pomp is uitgerust met inspectiesensor FLS10 waarmee de aanwezigheid van elke
vloeistof in de inspectiekamer kan worden gesignaleerd.
• In de gegevens van de aansluitkast wordt aangegeven of de pomp is uitgerust met
optionele sensoren.
Optionele sensoren
Thermistor Thermistors zijn optionele sensoren voor het meten van de temperatuur. Ze
3.3 Het typeplaatje
Het gegevensplaatje is een metalen metalen label dat op het hoofdgedeelte van de
producten bevestigd is. Het gegevensplaatje bevat belangrijke productinformatie.
Speciaal goedgekeurde producten hebben daarnaast een goedkeuringsplaatje.
4
5
6
7
8
1. Verloopcode of propellercode
2. Serienummer
3. Productnummer
4. Land van herkomst
5. Aanvullende informatie
6. Aantal fasen; stroomsoort; frequentie
7. Nominale spanning
8. Thermische beveiliging
9. Thermische klasse
10.Nominaal asvermogen
11.Internationale norm
12
zijn in serie aangesloten in de stator en activeren het alarm bij een
temperatuuroverschrijding. Thermistors zijn niet van toepassing op Ex-
goedgekeurde pompen.
Opmerking:
Thermistoren mogen nooit worden blootgesteld aan spanningswaarden van
meer dan 2,5 V. Als de spanningswaarden hoger worden, bijvoorbeeld
wanneer het besturingscircuit getest wordt, dan zal dat de thermistoren doen
vernietigen.
3
9
10
11
12
2
1
13
14
15
16
17
18
Flygt 3171 Handleiding voor installatie, bediening en onderhoud
24
23
22
21
20
19