Menu configuratie
Ingang EX1, 2, 3, 4, 5, 6, 7
Via deze bedieningsregel wordt de
functie van de ingangen Ex (230V)
bepaald.
Functie ingang EX1, 2, 3, 4, 5, 6, 7
0
Geen
Het activeren van de ingang EX heeft
geen effect.
1
EW blokkering
Ontvangt een extern blokkeringssignaal
(bijv. van elektriciteitscentrale) voor de
warmtepomp en blokkeert die. Ontstaat
de blokkade bij lucht/water-warmte-
pompen gedurende het ontdooien,
beëindigt de regelaar eerst het
ontdooien, voor de warmtepomp
blokkeert.
2
Laag tarief
Het door de elektriciteitscentrale
uitgezonden lage tariefsignaal kan via
een EX-ingang worden ontvangen.
Zodra de ingang geactiveerd is, wordt
een extra lading van de boiler gegeven.
Het tijdstip voor een extra lading van de
boiler kan ook vast via de bedienings-
regels 4711 en 4712 worden ingesteld.
3
Overbelasting compressor 2
Ontvangt de overbelastingsmelding
van compressor 2 en schakelt de
compressor 2 uit.
Slaat de overbelastingsbescherming
meer keren aan, gaat de warmtepomp
in storingsstand en moet via hand-
matige reset weer worden geactiveerd.
Bij de start van de compressor wordt de
overbelastingsbescherming gedurende
3s niet in acht genomen.
4
Overbelastingsbron
Ontvangt de overbelastingsmelding van
de bronpomp / van de ventilator. Zodra
het contact sluit, schakelt de regelaar
de warmtepomp uit. Om de warm-
tepomp weer te activeren, moet de
minimale stilstandtijd (WE 20 min.)
voorbij zijn.
Wordt de overbelastingsbron meer
keren geactiveerd, blokkeert de
regelaar de warmtepomp. Deze kan
d.m.v. reset weer in gebruik worden
genomen.
5
Drukcontrole bron
Ontvangt het signaal van de druk-
controle. Sluit het contact bij lopende
bronpomp gedurende tenminste
3 seconden en is de vooringesteld
54
Regelnr.
Bedieningsregel
5980
Ingang EX1
5982
Ingang EX2
5984
Ingang EX3
5986
Ingang EX4
5988
Ingang EX5
5990
Ingang EX6
5992
Ingang EX7
0
Geen
1
EW blokkering E6
2
Laag tarief E5
3
Overbelasting compressor 2 E11
4
Overbelasting bron E14
5
Drukcontrole bron E26
6
Stromingscontrole bron E15
7
Stromingscontrole verbruiker E24
8
Ontdooien handmatig E17
9
Storingsverzameling WP
10 Storing softstarter
11 Draaistroom
controle (altijd of slechts bij ver-
warmingsfunctie) actief, en ook de
voorlooptijd voorbij, dan wordt de
warmtepomp uitgeschakeld. Na afloop
van de "minimum stilstandtijd" (WE
20 min.) start de warmtepomp opnieuw.
Wordt de stromingscontrole een aantal
keren geactiveerd, gaat de warmte-
pomp in storingsstand en kan slechts
via een reset weer worden geactiveerd.
6
Stromingscontrole bron
Ontvangt het signaal van de stromings-
controle. Sluit het contact bij lopende
bronpomp gedurende tenminste de
ingestelde vertraging (WE 2 sec.) en is
de vooringesteld controle (altijd of
slechts bij verwarmingsfunctie) actief,
en ook de voorlooptijd voorbij, dan
wordt de warmtepomp uitgeschakeld.
en kan slechts via een reset weer
worden geactiveerd. Na afloop van de
"minimum stilstandtijd" (WE 20 min.)
start de warmtepomp opnieuw. Start de
storingscontrole opnieuw, dan gaat de
warmtepomp in storingsstand.
7
Stroomcontrole verbruiker
Ontvangt het signaal van de stromings-
controle. De stromingscontrole
functioneert alleen, wanneer de
condensatorpomp loopt en de
voorlooptijd voorbij is. De compressor
start niet, wanneer het controlesignaal
na afloop van de voorlooptijd en de
ingestelde vertraging (2895) is
geactiveerd. Na afloop van de "min.
stilstandtijd" start de warmtepomp
opnieuw. Wordt de stromingscontrole
binnen de "duur foutherhaling" opnieuw
geactiveerd, gaat de warmtepomp in
storingsstand. Hij kan slechts via reset
weer worden geactiveerd.
Fabrieksinstelling
EW blokkering
afhankelijk van WP type
afhankelijk van WP type
afhankelijk van WP type
Storing softstarter
Geen
Drukcontrole bron
8
Ontdooien handmatig
Door het in werking zetten van de over-
eenkomstig gedefinieerde EX-ingang
wordt het handmatige ontdooien van
de warmtepomp geactiveerd.
9
Storingsverzameling WP
Neemt een storing voor de storingsver-
zameling in ontvangst en zet de warm-
tepomp op storing. Om de warmtepomp
weer te starten moet de storing voor de
storingsverzameling wegvallen en
de "min. stilstandtijd" (WE=20 min.)
moet afgelopen zijn.
10 Storing softstarter
Neemt de storingsmelding van een
compressor- softstarter in ontvangst.
Bij actieve storing schakelt de regelaar
beide compressoren uit. Valt de
storingsmelding weg, is de warmte-
pomp weer vrijgegeven.
11 Draaistroom
Voor de draaistroomcontrole moeten de
drie fasen elk aan een ingang Ex5, Ex6
en Ex7 in de juiste volgorde L1, L2, L3
zijn aangesloten. De regelaar
controleert de chronologische volgorde
van de drie fasen. Een fasensymmetrie,
een fasenonderbreking of te lage
nominale spanning van een of meer
fasen worden als draaistroomfouten
beschouwd. Wanneer er een draai-
stroomfout is, schakelt de compressor
voor de minimum stilstandtijd
(WE 20 min.) uit. Doet zich de draai-
stroomfout opnieuw voor tenminste de
duur van de vertragingstijd voor, gaat
de warmtepomp in storing, voor zover
dit het toegestane aantal storingen
betreft. De warmtepomp moet hand-
matig worden teruggezet.