Parameter Beschrijving
Functielogica van de klep en ventilator in de modus verwarmen:
Moet de temperatuurregeling alleen via de kleppen gebeuren, zal de ventilator ook na het
bereiken van de instelwaarde ingeschakeld blijven (P03=1). Moet de temperatuur door de
werking van de ventilator worden geregeld, is de klep ook na het bereiken van de instel-
P03
waarde altijd open (P03=2). De klep en de ventilator kunnen bij het bereiken van de tempera-
tuur eveneens worden uitgeschakeld (P03=3). Bij systemen met verwarmingselement of
warmtepomp, kunnen deze parameters de regeling van de klepuitgangen niet blokkeren,
omdat deze uitgangen specifiek voor elk installatiesysteem worden aangestuurd.
Functielogica van de klep en ventilator in de modus koelen:
Moet de temperatuurregeling alleen via de kleppen gebeuren, zal de ventilator ook na het
bereiken van de instelwaarde ingeschakeld blijven (P04=1). Moet de temperatuur door de
werking van de ventilator worden geregeld, is de klep ook na het bereiken van de instel-
P04
waarde altijd open (P04=2). De klep en de ventilator kunnen bij het bereiken van de tempera-
tuur eveneens worden uitgeschakeld (P04=3). Bij systemen met verwarmingselement of
warmtepomp, kunnen deze parameters de regeling van de klepuitgangen niet blokkeren,
omdat deze uitgangen specifiek voor elk installatiesysteem worden aangestuurd.
Ventilatorbesturing in de modus verwarmen:
Er kunnen driepunt-servomotoren (P05=1), On/Off NC-kleppen(P05=2), On/Off NO-
P05
kleppen(P05=3), On/Off NC proportionele kleppen(P05=4) of On/Off NO-proportionele
kleppen (P05=5) worden gebruikt.
Ventilatorbesturing in de modus koelen:
Er kunnen driepunt-servomotoren (P06=1), On/Off NC-kleppen (P06=2), On/Off NO-kleppen
P06
(P06=3), On/Off NC-proportionele kleppen (P06=4) of On/Off NO-proportionele kleppen
(P06=5) worden gebruikt.
Weergave/functie van de aanvoertemperatuursensor SM / min. mediumtemperatuur
(klem 13-14):
De temperatuur van een sensor SM kan worden onderdrukt (P07=1) of weergegeven
P07
(P07=0) . Bij het gebruik van een bimetaalthermostaat (P07=2) kan de functie "Minimale
mediumtemperatuur" worden gebruikt in de verwarmingsmodus.
Bovendien moeten externe start-stopcontacten (bijv. raamcontacten) geïntegreerd zijn P07=3
of als invers contact P07=4.
Geforceerde circulatie:
De parameter activeert de ventilator nooit (P08=0), tijdens koelbedrijf (P08=1), tijdens verwar-
P08
mingsbedrijf (P08=2) of tijdens koel en verwarmingsbedrijf (P08=3) elke 15 minuten ca. 1,5
minuut op het laagste niveau om een geforceerde circulatie van de lucht te bereiken.
Functie status spanningsuitval:Bij spanningsuitval slaat de regelaar de ingestelde modus
op en start bij terugkeer van de spanning met de eerdere instellingen (P09=1). Bij bepaalde
P09
installaties moet de regelaar na terugkeer van de spanning in stand-bybedrijf (P09=2) of altijd
uitgeschakeld blijven (P09=3).
Gebruik van de interne op externe ruimtetemperatuurvoeler SA (klem 14-15):
P10
Deze parameter bepaalt of de externe (P10=1) ruimtetemperatuurvoeler (accessoire) moet
worden gebruikt voor de temperatuurmeting.
Ruimtetemperatuurcorrectie/-aanpassing:
P11
Bijv. bij een ongunstige positionering van de regelaar, kan de meetwaarde van de gemeten
ruimtetemperatuur binnen het instelbereik -5,0...+5,0 °C worden aangepast.
Begrenzing instelling minimale instelwaarde verwarmingsmodus:
P12
De parameter begrenst het minimale instelbereik tussen 5,0...35,0 °C.
15