CROSBY MODEL HCI ISOFLEX VEILIGHEIDSTOESTELLEN
HANDLEIDING VOOR INSTALLATIE, ONDERHOUD EN INSTELLING
LET OP
Een stop moet niet worden gebruikt als de
inlaatdruk meer dan 10% hoger is dan de
insteldruk van het veiligheidstoestel. Dit kan
leiden tot beschadiging van het toestel.
LET OP
Als een veiligheidstoestel lekkage vertoont, moet
de druk worden verlaagd tot de lekkage stopt.
• Na de hydrostatische test, moet de druk in
het systeem verlaagd worden tot ongeveer
100 psi onder de druk insteldruk op het
typeplaatje van het veiligheidstoestel. De
stop moet nu worden losgedraaid en van het
toestel worden verwijderd.
• Na de hydrostatische test moet de stop
worden verwijderd en de kap geplaatst zoals
beschreven onder "Plaatsen van de kap".
LET OP
Laat toestelstops nooit afgestopt of belast op een
veiligheidstoestel zitten voor langere tijd of tijdens
omstandigheden waarbij grote veranderingen in
temperatuur worden verwacht.
Eerste montage van veiligheidstoestel
Na een hydrostatische test met een
hydrostatische testplug, moet een
veiligheidstoestel worden gemonteerd.
OPMERKING
Het verdient aanbeveling dat na voltooiing van
alle hydrostatische tests met een hydrostatische
testplug voor nieuwe installaties, een Crosby
servicetechnicus aanwezig is voor de montage van de
veiligheidstoestellen.
Controleer de toestelidentificatienummers en
combineer steeds de juiste opbouw met het juiste huis.
De nozzlering (3) en de stelschroeven (4 en 13) zijn
gezamenlijk verpakt en verzonden met de opbouw,
zoals weergegeven in Figuur 2.
LET OP
Elke toestelopbouw, nozzlering en stelschroef
is geïdentificeerd en aangepast voor een
specifiek toestelhuis door middel van een
tag-nummer, en moet overeenkomstig worden
gemonteerd. Hoewel alle onderdelen zorgvuldig
zijn schoongemaakt, geïnspecteerd, gesmeerd
en beschermd voor transport, moeten alle
onderdelen voor installatie worden geïnspecteerd
op vreemde deeltjes of beschadiging. Daarbij
moet speciaal gelet worden op de zittingvlakken
van klep en nozzle. Deze zittingen moeten vrij zijn
van oppervlaktebeschadigingen. Als schoonmaken
of reparatie noodzakelijk is, raadpleeg dan de
paragraaf "Reparatieprocedure".
Eerste montage
• Verwijder de beschermkap van het huis
(zie Figuur 2). Neem de nozzlering (3),
nozzleringstelschroef (4) en
geleideringstelschroef (13) uit hun verpakking.
Controleer of de stelschroeven overeenkomen
met de identificatie van het huis (1A) en
de kap (20).
• Schroef de nozzlering (3) op de nozzle (1B of 2).
Opmerking: de bovenzijde van de nozzlering (3)
moet ongeveer een omwenteling van de ring
boven het zittingvlak van de nozzle (2) liggen.
• Verwijder de geleiding (11) en de geleidering
(12) uit de opbouw. De geleidering moet op
de geleiding worden geschroefd. Plaats de
samenstelling van geleiding en geleidering
boven in het huis (1A). Let erop dat de geleiding
goed in het huis ligt. Let erop dat de zittingen
van de nozzle (1A of 2) en het klepinzetstuk (5)
schoon en onbeschadigd zijn. Als reiniging of
reparatie noodzakelijk is, raadpleeg dan de
paragraaf "Reparatieprocedure".
• Verwijder de hendel (27), vorkhendel (30) en
kap (25) uit de opbouw. De spindelmoer (33)
moet niet verwijderd worden.
• Til met een geschikt hulpmiddel de opbouw
op met de spindel (14) verticaal. Inspecteer en
reinig de passingen tussen geleiding en kap
en tussen huis en geleiding. Plaats de opbouw
zodanig dat het toestelidentificatienummer
dat is ingeslagen op kap (20) tegenover de
uitlaat ligt.
• Laat de opbouw langzaam zakken, en laat de
klephouder (6) zorgvuldig in de geleiding (11)
zakken.
LET OP
Laat de spindel (14), of welk ander onderdeel dan
ook, niet heen en weer bewegen als de opbouw
in het huis (1A) schuift. Een wiebelende beweging
kan de klepzittingen beschadigen.
• Als de opbouw op zijn plaats zit, controleer
dan of kap (20) volledig tegen de geleiding (11)
komt.
• Laat nu de nozzlering (3) zakken. Til het
klepinzetstuk (5) een stukje van de zitting
door de spindel (14) op te tillen.
• Plaats een schroevendraaier in het onderste
stelschroefgat. Draai de nozzlering (3) met
de schroevendraaier naar links (met de klok
mee) tot de bovenkant van de nozzlering
onder het zittingvlak van de nozzle (1B of 2)
ligt. De positie kan worden gecontroleerd
door in het bovenste stelschroefgat te kijken
en met een zaklamp in het onderste gat te
schijnen. Laat de spindel (14) zakken tot
hij op de onderkant rust. Controleer dat de
nozzlering (3) vrij kan bewegen. Draai de
spindel een paar slagen met de klok meer
om er zeker van te zijn dat hij goed tegen het
klepinzetstuk komt en dat de spindeldraad
niet aangrijpt.
• De zittingvlakken maken nu volledig contact.
7