Bedieningshandleiding
Veiligheidssensor
6. Diagnosefuncties
6.1 Werkingsprincipe van de diagnose LED's
De veiligheidsensor geeft zijn bedrijfstoestand en storingen weer via
driekleurige LED's in de eindkap.
De groene LED geeft aan dat de sensor bedrijfsklaar is. De sensor
is niet bediend. Als de veiligheidssensor door de bediensleutel CST
180 bediend wordt, verandert de weergave van groen naar geel. De
veiligheidsuitgangen van de veiligheidssensor worden ingeschakeld.
Bevindt de bediensleutel zich in het hysteresebereik van de sensor,
dan knippert de gele LED. Het knipperen kan gebruikt worden om
afwijkingen in de afstand tussen de sensor en de bediensleutel
vroegtijdig te detecteren (bijv. uitzakken van een veiligheidsdeur).
De installatie moet nagekeken worden, voordat de afstand groter
wordt en de veiligheidsuitgangen uitgeschakeld worden, waardoor de
machine stilgezet wordt.. De veiligheidsuitgangen blijven ingeschakeld.
De sensor kan bijgeregeld worden voordat de veiligheidsuitgangen
uitgeschakeld worden en de machine stilzetten. Een actieve fout
wordt door de knipperende rode LED weergegeven en leidt tot de
uitschakeling van de diagnose-uitgang. Fouten in de codering van de
bediensleutel, aan de uitgangen van de sensor of in de sensor zelf
worden door een rode LED weergegeven. Na een korte analyse van de
actieve fout met permanent rood signaal wordt de gedefinieerde fout
door knipperimpulsen weergegeven. De veiligheidsuitgangen schakelen
vertraagd uit, zodra de fout 1 minuut actief is.
Impulscodes rode diagnose-LED
LED-aanduiding (rood)
1 impuls
2 impulsen
3 impulsen
4 impulsen
5 impulsen
Continu rood
6.2 Werkwijze van de diagnose-uitgang
De kortsluitvaste diagnose-uitgang kan voor centrale visualisatie- of
besturingstaken gebruikt worden, bijvoorbeeld in een PLC.
De diagnose-uitgang meldt fouten voordat de veiligheidsuitgangen
uitgeschakeld worden en laat een gecontroleerde uitschakeling toe.
De diagnose-uitgang is geen veiligheidsrelevante uitgang!
Net als de gele LED kan ook de diagnose-uitgang gebruikt worden om
afwijkingen in de afstand tussen sensor en bediensleutel te detecteren.
Een actieve fout leidt tot de uitschakeling van de diagnose-uitgang.
De veiligheidsuitgangen schakelen uit als de fout 30 minuten actief
is. Deze signaalcombinatie, diagnose-uitgang uitgeschakeld en
veiligheidsuitgangen nog altijd ingeschakeld, kan gebruikt worden om
de machine op een gecontroleerde manier te stoppen.
Tabel: diagnose-informatie
Sensorstatus
LED
Bediensleutel niet
groen
aanwezig
Bediensleutel
geel
aanwezig
Sensor bediend in
knippert
hysteresebereik
geel
Fout:
knippert
1- 5 impulsen
rood
Fout
rood
6
Foutoorzaak
Fout uitgang Y1
Fout uitgang Y2
Dwarssluiting Y1/Y2
Omgevingstemperatuur te hoog
Foutieve of defecte bediensleutel
Interne fout
Diagnose-
Veiligheids-
uitgang
uitgangen
0 V
0 V
24 V
24 V
2 Hz cyclisch
24 V
10 s vertraagdt
1 min vertraagd
24 V
0 V
24 V
0 V
10 s vertraagd
Onvertraagd
24 V
0 V
24 V
0 V
Fout
Fouten, waardoor de werking van een veiligheidssensor niet langer
gewaarborgd is (interne fouten), leiden eveneens tot de onmiddellijke
uitschakeling van de veiligheidsuitgangen. Een fout die de veilige
werking van een sensor niet onmiddellijk in gevaar brengt (dwarssluiting,
temperatuurfout, veiligheidsuitgang, kortsluiting aan + 24VDC)
leidt tot een vertraagde uitschakeling. In deze situatie schakelt de
diagnose-uitgang na ongeveer 10 seconden. De veiligheidsuitgangen
schakelen uit als de fout 1 minuut actief is. Deze signaalcombinatie,
"diagnose-uitgang uitgeschakeld" en "veiligheidsuitgangen nog
altijd ingeschakeld", kan gebruikt worden om de machine op een
gecontroleerde manier te stoppen.
Na het elimineren van de fout wordt de foutmelding gereset door het
openen en opnieuw sluiten van de bijbehorende veiligheidsdeur.
De veiligheidsuitgangen worden ingeschakeld en geven de installatie
opnieuw vrij. Een keten van sensoren moet continu "bediend" zijn voor
een nieuwe vrijgave.
Een dwarssluiting aan de veiligheidsuitgangen van een
sensorketen belast de sensoren vanaf de plaats waar
de fout zich voordoet tot aan het einde van de keten. De
fout kan daarom door meerdere sensoren weergegeven
worden. Vanuit de veiligheidsmodule bekeken situeert
de dwarssluiting zich voor de eerste sensor die de fout
weergeeft.
7. Demontage en afvalverwijdering
7.1 Demontage
De veiligheidsschakelaar mag uitsluitend in spanningsloze toestand
gedemonteerd worden.
7.2 Afvalverwijdering
Het veiligheidscomponent moet op een correcte manier volgens de
geldende nationale voorschriften en wetgevingen afgevoerd worden.
NL
CSS 8-180