Bedieningshandleiding
Veiligheidssensor
4. Elektrische aansluiting
4.1 Algemene opmerkingen betreffende de elektrische aansluiting
De elektrische aansluiting mag uitsluitend in spanningsloze
toestand door gemachtigd en gekwalificeerd personeel
uitgevoerd worden.
De voedingsspanning van de veiligheidssensoren moet beveiligd
zijn tegen permanente overspanning. In geval van een fout mag de
spanning 60V niet overschrijden. Daarom moeten gestabiliseerde
voedingen volgens IEC 60204-1 gebruikt worden.
De veiligheidsuitgangen kunnen rechtstreeks opgenomen worden in
het veiligheidscircuit van de besturing. Voor toepassingen in PL e /
categorie 4 volgens ISO 13849-1 moeten de veiligheidsuitgangen van
de veiligheidssensor of de sensorketting op een veiligheidsmodule van
dezelfde categorie aangesloten worden.
Eisen voor de navolgend geschakelde veiligheidsmodule:
• Tweekanalige veiligheidsingang, geschikt voor p-schakelende
veiligheidssensoren met maakfunctie.
• Digitale ingangen volgens EN 61131-2, Tabel "Genormaliseerde
werkbereiken voor digitale ingangen (stroom aantrekkend)"
De veiligheidsmodule moet de interne functietests van de sensoren
met cyclische uitschakeling van de sensoruitgangen gedurende
max. 1 ms tolereren. De veiligheidsmodule moet niet met een
dwarssluitdetectie uitgerust zijn. De veiligheidsmodule moet niet
met een dwarssluitdetectie uitgerust zijn; een eventueel aanwezige
dwarssluitdetectie moet uitgeschakeld worden.
Meer informatie voor het kiezen van geschikte veiligheidsmodules
vindt u in de Schmersal catalogi of in de online catalogus:
www.schmersal.net
4.2 Serieschakeling
Een sensorketen kan meer dan 200 m bedragen. Er moet rekening
gehouden worden met mogelijke spanningsverliezen (o.a. vanwegede
de lengte van de kabel, de kabeldoorsnede, het spanningsverlies per
sensor enz.)! Bij grotere kabellengten moet de kabeldoorsnede van de
aansluitkabels zo groot mogelijk genomen worden.
Schakelvoorbeelden voor de serieschakeling, zie bijlage.
4.3 Opmerkingen met betrekking tot de totale lengte van een keten
van veiligheidssensoren
Het spanningsverlies van een lange sensorketting moet tijdens het
opstellen van het kabelschema in acht genomen worden.
Typische weerstand van de aansluitkabels van de verschillende
sensoren (20 °C)
0,50 mm
2
: ca. 36 Ω / km
0,34 mm
2
: ca. 52 Ω / km
0,25 mm
2
: ca. 71 Ω / km
De weerstand van de veiligheidsuitgangen / gebruikte sensor is
afhankelijk van de belasting:
• 300 mΩ bij 1 A stroombelasting, d.w.z. max. belasting van de
veiligheidsuitgangen 2 x 500 mA
• 30 mΩ bij 100 mA stroombelasting, d.w.z. 2x 50 mA belasting indien
een veiligheidsmodule aangesloten is
• Eigen stroomverbruik van een veiligheidssensor ca. 30 mA
• Diagnose-uitgang van een veiligheidssensor max. 50 mA
Bij het leggen van stuurstroombedrading is een afscherming niet
noodzakelijk. De leidingen moeten echter gescheiden worden van
de toevoerleidingen en de energieleidingen. De maximale zekering
van een sensorketen voor de leidingsbeveiliging is afhankelijk van de
doorsnede van de aansluitkabel van de sensor.
Bij het bekabelen van SD componenten moet de
spanningsval op de kabels en de stroombelastbaarheid van
de individuele componenten in acht genomen worden.
5. Gebruik en onderhoud
5.1 Functietest
De veiligheidsfunctie van de veiligheidsschakelaar moet getest worden.
Hierbij moet vooraf het volgende gegarandeerd zijn:
1. Bevestiging van veiligheidssensor en bediensleutel
2. Juiste bevestiging en goede conditie van de voedingskabel
3. het systeem is vrij van vuil en vreemde onderdelen (vooral
metaalspanen)
5.2 Onderhoud
Bij een correcte installatie en doelmatig gebruik vereist de
veiligheidssensor geen onderhoud.
Wij raden een regelmatige visuele inspectie en functietest aan, inclusief
de volgende stappen:
1. Bevestiging en goede conditie van de veiligheidssensor,
bediensleutel en voedingskabel controleren
2. eventuele metalen spanen verwijderen.
Tijdens alle bedrijfsmatige levensfasen van de
veiligheidsschakelcomponent moeten constructief
en organisatorisch geschikte maatregelen voor de
manipulatiebeveiliging of tegen het manipuleren van de
veiligheidsvoorziening, bijvoorbeeld door het gebruik van een
vervangende bediensleutel, getroffen worden.
Beschadigde of defecte componenten moeten onmiddellijk
vervangen worden.
NL
CSS 8-180
5