12. Programmering
Koppel het codeslot tijdens het programmeren niet los van de voeding. Anders kun-
nen de reeds aanwezige gegevens of programmeringen beschadigd raken.
Alle codes (zoals de mastercode, gebruikerscodes en supergebruikerscode) mogen uit 4 tot 8
cijfers bestaan; verschillende lengtes zijn mogelijk.
Als u echter de "Auto-Entry"-functie inschakelt (zie hoofdstuk 12m), dienen alle codes
even lang te zijn (bijv. mastercode + supergebruikerscode + gebruikerscodes 5 cij-
fers). De reden hiervoor is dat de code-invoer met geactiveerde "Auto-Entry"-functie
niet met de toets
Een code moet uniek zijn. Een mastercode kan bijvoorbeeld niet als gebruikerscode worden
gebruikt. Het codeslot laat een lange pieptoon horen wanneer er wordt geprobeerd dezelfde
code nogmaals te gebruiken.
Na elke druk op een toets mag er hoogstens een pauze van 10 seconden zijn, anders meldt het
codeslot een fout (5 keer een pieptoon).
a) Programmeermodus activeren/verlaten.
• De LED "MAINS" aan de bovenkant van het codeslot dient langzaam te knipperen. Het co-
deslot staat in de standaardmodus.
• Voer de mastercode in (standaardinstelling is "0000") en bevestig de invoer door het kort
indrukken van de toets
De mastercode "0000" dient na de eerste ingebruikname uit veiligheidsoverwegingen
door u te worden gewijzigd (zie hoofdstuk 12. c).
Als u de mastercode bent vergeten, ga dan zoals in hoofdstuk 11 beschreven te werk
om de programmeermodus te activeren. Vervolgens kunt u een nieuwe mastercode
programmeren (zie hoofdstuk 12. d).
Als de mastercode herkend en correct is, laat het codeslot twee pieptonen horen en het be-
vindt zich nu in de programmeermodus. De LED "MAINS" aan de bovenkant van het codeslot
brandt continu.
• U kunt nu de benodigde programmeringen uitvoeren. Zie hiervoor de beschrijving op de
volgende pagina's.
• Druk voor het verlaten van de programmeermodus kort op de toets
Het codeslot laat twee pieptonen horen en bevindt zich nu in de standaardmodus. De LED
"MAINS" aan de bovenkant van het codeslot knippert langzaam.
hoeft te worden bevestigd.
.
.
23