Contactschakelaar
De contactschakelaar (Fig. 15), waarmee u de motor start en
afzet, heeft twee standen: Uit en Aan. Draai het sleuteltje
naar rechts op Aan om de motor in werking te stellen. Als
het voertuig stilstaat, draait u het sleuteltje naar links op Uit.
Verwijder het sleuteltje uit het contact.
Urenteller
De urenteller (Fig. 15) geeft het totale aantal uren aan dat
de motor in bedrijf is geweest. De urenteller gaat lopen als
de gaspedaal wordt ingetrapt.
Oliedruklampje
Dit lampje waarschuwt de bestuurder dat de oliedruk in de
motor beneden een veilig niveau daalt (Fig. 15). Als het
lampje gaat branden, moet het oliepeil worden gecontroleerd
en olie worden bijgevuld indien dit nodig is; zie Motorolie-
peil controleren, blz. 26.
Opmerking: Het oliedruklampje kan gaan flikkeren. Dit is
normaal en er hoeven dan geen maatregelen te worden
genomen.
Lichtschakelaar
Tuimelschakelaar om de koplampen te ontsteken.
Indrukken om de lampen te laten branden (Fig. 15).
Aansluitpunt
Het aansluitpunt dient voor de aansluiting van optionele
elektrische accessoires (Fig. 15).
3
2
Figuur 15
1. Contactschakelaar
2. Urenteller
3. Lichtschakelaar
Brandstofmeter
De brandstofmeter (Fig. 16) geeft aan hoeveel brandstof er
in de tank zit.
4
1
5
m–4885
4. Oliedruklampje
5. Aansluitpunt
18
Figuur 16
1. Brandstofmeter
Handgrepen voor passagier
De handgrepen voor de passagier bevinden zich rechts van
het instrumentenpaneel en op de buitenkant van elke stoel
(Fig. 17).
2
1
Figuur 17
1. Handgreep voor
passagier
Controle vóór het gebruik
Voer elke dag de volgende controles uit voordat u het
voertuig gaat gebruiken.
De bandenspanning controleren.
Opmerking: Deze banden zijn anders dan autobanden:
zij vereisen een lagere spanning om compactie en
beschadiging van de grasmat te voorkomen.
Controleer het peil van alle vloeistoffen. Indien het peil
te laag is, moet u bijvullen met de vereiste hoeveelheid
vloeistof overeenkomstig de specificaties.
Controleer of het rempedaal werkt.
Verlichting controleren.
Draai het stuurwiel naar links en naar rechts om de
stuurreacties te controleren.
Controleer op olielekken, loszittende onderdelen en
andere zichtbare gebreken. Zet de motor af en wacht
totdat alle bewegende delen tot stilstand gekomen zijn
voordat u controleert op olielekken, losse onderdelen of
andere gebreken.
Indien een van bovengenoemde zaken niet in orde is, moet
u de monteur hiervan op de hoogte stellen of contact op-
nemen met de bedrijfsleiding voordat u die dag met het
voertuig gaat werken. De bedrijfsleiding kan u verzoeken
dagelijks andere controles uit te voeren. Vraag daarom wat
uw taken zijn.
1
m–4887
2. Heupsteun