De aansluithoeken en verbindingsstukken moeten een 1/2-
O
X
inch buitendraad hebben die voldoet aan de normatieve
bepalingen van het land van gebruik (zie tabel 4.8).
Sluit het apparaat als volgt aan:
X
X
Schakel alle toestellen uit.
X
X
Sluit de gastoevoer af.
X
X
Schakel de hoofdschakelaar/zekeringsautomaat uit vooraleer
X
X
u het kookveld aansluit.
Bescherm de hoofdschakelaar/zekeringsautomaat tegen
X
X
onbedoeld opnieuw inschakelen.
Controleer de afwezigheid van spanning.
X
X
Controleer de gassoort en de gasdruk van de gasdistributieleiding.
X
X
Zorg ervoor dat het toestel de juiste sproeier heeft, zodat de
X
X
gasvlam correct en veilig kan worden ontstoken.
Verwijder de beschermkap van de aansluitslang.
X
X
Wanneer u gebruikmaakt van een veiligheidsgasslang, moet u
X
X
deze met behulp van een goedgekeurde veiligheidsklem direct op
de aansluiting van de gaskookplaat volledig gasdicht aansluiten.
Gebruik alleen een aansluiting die in uw land is toegestaan.
O
X
ISO 228-1/ISO7-1(EN10226): cilindrisch/conisch
O
X
ISO 228-1/ISO 228-1: cilindrisch/cilindrisch
O
X
Sluit het apparaat aan op de gasleiding.
X
X
Draai alle verbindingen stevig aan.
X
X
Controleer de correcte montage.
X
X
Controleer of de afsluitkraan goed werkt.
X
X
Controleer met behulp van een lektest of de gasaansluiting
X
X
lekvrij is.
Zorg ervoor dat er geen vonken kunnen ontstaan.
X
X
Gebruik geen vuur of open vlam.
X
X
Controleer alle verbindingen tussen het kookveld en de
X
X
gasaansluiting met behulp van geschikte testapparatuur.
Gebruikt u een lekspray, bevochtig dan alle verbindingen.
X
X
Sluit de gastoevoer af wanneer u ziet dat er gas ontsnapt en
X
X
ventileer de ruimte.
Maak het gaslek dicht.
X
X
Controleer opnieuw alle verbindingen en de gasaansluiting.
X
X
Herhaal de lektest totdat alle verbindingen volledig lekdicht zijn.
X
X
Stel een lektestprotocol op en overhandig dit aan de gebruiker.
X
X
Schakel de hoofdschakelaar/zekeringautomaat in.
X
X
Zet het systeem aan (zie hoofdstuk Bediening).
X
X
Controleer of alle functies van de kookveldafzuiging en het
X
X
kookveld correct werken.
Controleer of de gasvlam correct werkt, vooral dan bij gebruik
X
X
met de kookveldafzuiging.
4.14.3 Gassoort wijzigen
i
De gassproeiers, gassoort, gasdruk en gasmerklijnen
mogen alleen door een erkende vakman of door een
BORA servicetechnicus worden aangepast. Deze is ook
verantwoordelijk voor de deskundige gasinstallatie en
inbedrijfstelling.
Schakel alle toestellen uit.
X
X
Sluit de gastoevoer van de gasdistributieleiding af.
X
X
Schakel de hoofdschakelaar/zekeringsautomaat uit.
X
X
Bescherm de hoofdschakelaar/zekeringsautomaat tegen
X
X
onbedoeld opnieuw inschakelen.
Controleer de afwezigheid van spanning.
X
X
www.bora.com
De gassproeier van de gasbrander vervangen
i
De sproeiers regelen de maximale gasstroom per brander
en gassoort/-druk.
i
Het gaskookveld is fabrieksmatig ingesteld op aardgas
G20/20mbar (voorgemonteerd).
i
Gebruik alleen gemarkeerde en toegestane sproeiers.
De stempel op de sproeiers komt overeen met de waarden
vermeld in de tabel voor sproeiers en bevindt zich bovenaan of
aan de zijkant van de sproeiers.
EU
Gassoort/gasdruk mbar
Ø SR-brander/
normale brander
G20/20
104
G25/20
110
G20/10
122
G20/13
115
G25/25
104
G25,3/25
G20/25
100
G30/29
69
G31/37
G30/50
62
G30/31 – 50 mbar
Tab. 4.9
Tabel voor sproeiers
Totale nominale aansluitwaarde voor vloeibaar gas:
Gassoort
mbar
kW
G30/G31
50
4,90
G30
29
5,00
Tab. 4.10 Nominale aansluitwaarde vloeibaar gas
Totale nominale aansluitwaarde voor aardgas:
Gassoort
mbar
G20
20
G25
25
G25.3
25
G20
13
G25
20
Tab. 4.11 Nominale aansluitwaarde aardgas
Montage
Ø R-brander/
sterke brander
125
131
155
149
131
119
85
78
g/h
m³/h
328
0,129
348
0,137
kW
m³/h
5,00
0,449
5,10
0,538
5,10
0,538
5,10
0,486
4,80
0,501
NL
31