NL
5
Montagevoorwaarden
5.1
Algemeen
De installatie van het product moet volgens de mon-
tagehandleiding (zie AVB Wasser V, § 12.2) door
het waterleidingbedrijf of een door het waterleiding-
bedrijf erkend installatiebedrijf worden uitgevoerd.
De plaatselijke installatievoorschriften, algemene
richtlijnen, algemene hygiënevoorwaarden en
technische specificaties moeten in acht worden
genomen.
5.2
Locatie en omgeving
In installaties waarin water voor brandblusdoelein-
den beschikbaar wordt gesteld, mogen geen drink-
waterbehandelingsinstallaties worden gemonteerd.
De locatie van het product moet vorstvrij zijn, de
bescherming van het product tegen chemicaliën,
kleurstoffen, oplosmiddelen en dampen moet er
gewaarborgd zijn, het moet over een bouwwerkaf-
dichting conform DIN 18195-5 beschikken en een
eenvoudige aansluiting op het waternet moet er
mogelijk zijn.
AANWIJZING
► Een aansluiting op de riolering, een
bodemafvoer en een aparte aansluiting
op het stroomnet (230 V/50 Hz) moeten
in de onmiddellijke nabijheid aanwezig
zijn.
Als geen bodemafvoer aanwezig is, kan de veilig-
heidsfunctie van de in de drinkwaterbehandelings-
installatie geïntegreerde AQA Stop (die afhankelijk
van het model aanwezig is) of de interne AQA
Stop-functie toereikend zijn.
Dit dient echter te worden beoordeeld door de
schadeverzekeraar. De gebruiker van de installatie
dient ervoor te zorgen dat hierover duidelijkheid
wordt verkregen.
Als geen bodemafvoer aanwezig is, en de drink-
waterbehandelingsinstallatie niet beschikt over
een geïntegreerde AQA Stop-functie, dient door de
gebruiker een veiligheidsinrichting in stroomrichting
te worden aangebracht vóór de drinkwaterbehan-
delingsinstallatie.
De veiligheidsinrichting (bijv. BWT AQA Stop extern)
moet de watertoevoer stroomloos blokkeren, om te
voorkomen dat in geval van schade aan het product
onbedoeld water uit de drinkwaterbehandelings-
installatie stroomt.
14
De stroomvoorziening (230 V/50 Hz) en de beno-
digde bedrijfsdruk moeten permanent gewaarborgd
zijn. Een aparte beveiliging tegen een watertekort
is niet voorhanden en moet - indien gewenst - ter
plaatse worden aangebracht.
Als het spoelwater in een pompinstallatie wordt
geleid, moet deze geconstrueerd zijn voor een
waterhoeveelheid van min. 2 m
producten voor de huistechniek en van min. 3 m
resp. 50 l/min. bij producten uit de series Rondomat
en BWT perla Professional.
Als de pompinstallatie tegelijkertijd ook voor andere
producten wordt gebruikt, moet deze, afhankelijk
van de hoeveelheid afgegeven water, een grotere
capaciteit hebben.
De pompinstallatie moet zoutwaterresistent zijn.
Om gebruik te kunnen maken van de connectiviteit
van het product, moet op de desbetreffende locatie
GSM-ontvangst of koppeling met een huisnetwerk
via LAN of WiFi mogelijk zijn (zie hoofdstuk 9).
5.3
Ingangswater
Het ingangswater moet altijd aan de voorschriften
van de Duitse drinkwaterverordening resp. EU-richt-
lijn 98/83/EG voldoen. Het totaal van opgelost ijzer
en mangaan mag niet boven 0,1 mg/l liggen! Het
ingangswater moet altijd vrij van luchtbellen zijn, evt.
moet een ontluchter worden ingebouwd.
Als het behandelde water voor menselijk gebruik
bedoeld is in de zin van de Duitse drinkwaterveror-
dening, mag de omgevingstemperatuur niet hoger
zijn dan 25 °C.
Als het behandelde water uitsluitend voor techni-
sche toepassing bedoeld is, mag de omgevings-
temperatuur niet hoger zijn dan 40 °C.
De maximale bedrijfsdruk van het product mag niet
overschreden worden (zie hoofdstuk 12 "Technische
specificaties"). Bij een hogere leidingdruk moet
vóór het product een drukverminderaar worden
aangebracht.
Een minimale bedrijfsdruk is noodzakelijk voor de
correcte werking van het product (zie hoofdstuk 12
"Technische specificaties").
De optimale bedrijfsdruk bedraagt 3 - 6 bar.
/h resp. 35 l/min. bij
3
/h
3