- De rookgasuitlaat is onderworpen aan een lichte overdruk, waardoor alle koppelstukken en aansluitingen
hermetisch afgesloten moeten zijn.
- De rookleidingen kunnen erg hoge temperaturen aannemen (>250 °C).
- Wanneer niet geïsoleerde buizen door muren moeten passeren, zorg dan voor isolatieomhulzing met vol-
doende dikte (pagina 8, fig. 2).
- Alle delen van de rookgasleidingen moeten controleerbaar en verwijderbaar zijn voor een gemakkelijke
reiniging.
- Waar bochten van 90° moeten gemaakt worden, moeten T-verbindingen met inspectiedoppen en/of -luiken
voorzien worden.
- Het minimumverschil in hoogte tussen de uitlaat achteraan de kachel en de eerste richtingverandering van
het rookkanaal mag niet minder zijn dan 1,5 m. Deze constructie verzekert de uitdrijving van rookgassen,
zelfs in het geval van een stroompanne (zie pagina 10, fig. 5).
- De lengte van het horizontale gedeelte van het kanaal mag nooit langer zijn dan 3 m en moet met een hel-
ling van 3-5% (zie pagina 10, fig. 5).
- De minimum trekwaarde moet 0,10 mBar/10 Pa zijn.
- Het belemmeren van de uiteinden van de rookgasleidingen met beschermingsroosters of andere materialen
is absoluut verboden, omdat dit ernstige storingen bij de kachel kan teweegbrengen.
- Rookgasleidingen kunnen nooit gedeeld worden met andere verbrandingstoestellen of -inrichtingen.
Zoals vermeld hierboven, mag de informatie uit deze handleiding nooit als vervangend voor de respectievelijke Europese
standaards en regelgevingen aanzien worden.
De gekwalificeerde installateur moet altijd op de hoogte zijn van deze standaards en regelgevingen.
6.4 Soorten rookgasuitlaatverbindingen
De volgende paragraaf beschrijft de ideale oplossingen voor een aantal rookgasuitlaatinstallaties.
a) Installatie met interne en externe schouwbuizen en eindstukken boven de daklijn. Volg de instructies op pagina 10, fig. 6.
Wanneer voor een externe oplossing is gekozen, mogen alleen geïsoleerde inoxbuizen met gladde binnenoppervlakten
gebruikt worden.
Voorzie altijd een inspectieopening onderaan de externe buis.
Installeer altijd een windwerende schouwkap aan het bovenuiteinde van het rookkanaal.
Controleer de trekwaarde van het rookkanaal (min. 10 Pa).
b) Installatie met een aansluiting op een schouw. Volg de instructies op pagina 10 fig. 7.
Wanneer de afmetingen van de schouw groter zijn dan 20x20 cm of een diameter van 20 cm hebben, moeten inox buizen
in de schouw worden geplaatst. Voorzie altijd een inspectieopening onderaan de schouw.
Installeer altijd een windwerende schouwkap aan het bovenuiteinde van het rookkanaal.
Controleer de trekwaarde van het rookkanaal (min. 10 Pa).
Er mogen niet meer dan 3 richtingsveranderingen van 90° worden gebruikt om de schouw aan te sluiten. De lengte van het
verticale gedeelte mag nooit langer zijn dan 6 m bij wanneer een schouwbuis met diameter 80 cm wordt gebruikt voor
de aansluiting.
Zoals beschreven in de bovenstaande paragrafen moet altijd een helling van 3% worden voorzien in het horizontale ge-
deelte van de rookgaskanalen.
De lengte van deze gedeelten mag niet langer zijn dan 3 m, en het verticale gedeelte tussen twee richtingsveranderingen
mag niet minder zijn dan 1,5 m (zie pagina 10, fig. 5).
Alle aansluitingen tussen de verschillende koppelstukken moeten hermetisch afgesloten zijn.
Alle gedeelten van de rookgaskanalen meten controleerbaar en verwijderbaar zijn.
Reinig de schouw en schouwbuizen minstens eenmaal per jaar.
9