6. Montage
• Controleer de montageplek op leidingen en kabels onder het oppervlak. Deze kunnen door
het boren van gaten worden beschadigd.
Schakel de leidingen spanningsvrij en beveilig deze tegen opnieuw inschakelen. Con-
troleer of de draden niet onder stroom staan!
Zorg ervoor dat de ingaande en uitgaande leidingen niet worden kortgesloten. Houd
de leidingen van elkaar gescheiden. Schakel de stroom uit voordat u wat voor verbin-
ding dan ook legt. En beveilig deze tegen onbedoeld opnieuw inschakelen!
• Plaats het apparaat als sjabloon en markeer de te boren plekken op de wand.
• Boor minstens 10 mm diep op de markeringen met een boor van 3 mm.
Houdt u er rekening mee dat er afhankelijk van de ondergrond eventueel een andere
bevestigingswijze dan met het materiaal in de meegeleverde bevestigingsset nodig is.
Pas de bevestigingswijze aan de omstandigheden aan.
Gebruik voor de elektrische installatie kabel met voldoende doorsnede.
Controleer voor het aansluiten of de afzonderlijke draden correct zijn toegewezen.
Raadpleeg bij twijfel over de werkwijze indien nodig een specialist.
• Bevestig de behuizing aan de wand.
• Verwijder indien nodig de connector van de printplaat. Verbind alle contacten met de juiste
draad en isoleer alle overige draden op een veilige manier.
• Sluit de connector aan op de printplaat van de keypad. Klem de draden van de schroefcon-
tacten trekvast. Controleer indien nodig of de contacten goed zitten.
• Plaats de keypad in de behuizing en schroef deze vast met de bijbehorende machineschroe-
ven.
7