5.1.8.2
Instelling toortsmodus
De gebruiker beschikt over de modi 1 tot 6 en de modi 11 tot 16. De modi 11 tot 16 hebben dezelfde
functionele mogelijkheden als modi 1 tot 6, maar zonder tiptoetsfunctie > zie hoofdstuk 5.1.8.1 voor de
daalstroom.
De functionele mogelijkheden in de verschillende modi vindt u in de tabellen van verschillende lastoort-
sen.
In het apparaatconfiguratiemenu via parameter Toortsconfiguratie "
" > zie hoofdstuk 5.6 worden de toortsmodi ingesteld.
Alleen de genoemde modi zijn zinvol voor de verschillende toortstypes.
5.1.8.3
Up/down-snelheid:
Werking
Up-toets indrukken en ingedrukt houden:
stroomverhoging tot het bereiken van de op de stroombron ingestelde maximumwaarde (hoofdstroom).
Down-toets indrukken en ingedrukt houden:
stroomverlaging tot het bereiken van de minimumwaarde.
De instelling van de parameter Up-/Down-snelheid
menu > zie hoofdstuk 5.6 uitgevoerd en de snelheid wordt door een stroomwijziging uitgevoerd.
5.1.8.4
Stroomsprong
Door het kort indrukken van de desbetreffende toortsknop kan een sprongbreedte van de lasstroom wor-
den ingesteld. Door opnieuw op de toortsknop te drukken springt de lasstroom omhoog of omlaag naar
de ingestelde waarde.
De instelling van parameter stroomsprong
erd > zie hoofdstuk 5.6.
099-00T405-EW505
14.02.2022
Beschrijving van de werking
" > Toortsmodus "
wordt in het apparaatconfiguratie-
wordt in het apparaatconfiguratiemenu uitgevo-
TIG-lassen
33