Gebruiksaanwijzing
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie
de linker- en rechterzijde van de machine.
Veiligheid staat voorop
Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies en -stickers in
het hoofdstuk Veilige bediening. Met behulp van deze
informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders,
dieren en uzelf voorkomen.
Bedieningsorganen
Zorg ervoor dat u vertrouwd bent met alle bedienings-
organen (Fig. 2) voordat u de motor start en in gebruik
neemt.
6
5
4
3
Figuur 2
1. Contact-/lichtschakelaar
2. Gas-/Chokehendel
3. Rempedaal
4. Parkeerremhendel
5. Aftakas
2
1
7
8
m–4936
6. Motorkap openen
7. Pedaal vooruit-versnelling
8. Pedaal achteruit-
versnelling
13
Parkeerrem
Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine
stopt of deze onbeheerd achterlaat.
Parkeerrem in werking stellen
1. Trap het rempedaal (Fig. 2) in en houd dit ingetrapt.
2. Draai de parkeerremhendel (Fig. 2) naar links en neem
uw voet langzaam van het rempedaal. Het rempedaal
moet in de ingetrapte (vergrendelde) stand blijven staan.
Opmerking: Het parkeerremlampje op het dashboard gaat
branden, als de parkeerrem is ingeschakeld (Fig. 5).
Parkeerrem vrijzetten
1. Trap het rempedaal in (Fig. 2). De parkeerremhendel
moet nu vrijkomen.
2. Laat het rempedaal nu langzaam opkomen.
Bestuurdersstoel instellen
U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven.
De positie van de stoel moet zo zijn dat u de machine het
best kunt bedienen en dat u comfortabel zit.
1. Til de stoel op en draai de instelknoppen los (Fig. 3).
2. Verschuif de zitting in de gewenste positie en draai de
knop weer vast.
Figuur 3
1. Instelknoppen
1
m–4841