1
Schaal van pH-waarden
2
Instelwaardepuls AAN (tijdstempel opgenomen in het
gebeurtenislogboek)
3
Instelwaardepuls UIT (tijdstempel opgenomen in het
gebeurtenislogboek)
Selecteer een pulsbron uit de lijst om een instelwaarde te
definiëren.
Opmerking: Een vinkje in de kolom helemaal links geeft aan dat een
specifiek kanaal reeds is ingeschakeld als puls. Om de monstername
volgens instelwaarde uit te schakelen, moet elk afzonderlijk kanaal worden
uitgeschakeld.
Elke meetpuls kan worden gedefinieerd als een hoge of lage
instelwaarde. Daarnaast kan een optionele dodebandwaarde
worden ingesteld. Een dode band voorkomt dat een puls snel
wisselt tussen actief en niet-actief wanneer de meetwaarde van de
puls in de buurt van de gedefinieerde instelwaarde schommelt.
In afbeeldingen 22 en 23 is pH de meetparameter die is
geselecteerd als puls. De instelwaarde is ingesteld op 7,00 en de
dodebandwaarde is ingesteld op 0,10 pH.
Bij een conditie HIGH SETPOINT (Hoge instelwaarde)
30), wordt de puls ingeschakeld wanneer de stijgende pH-waarde
de instelwaarde 7,00 bereikt. De puls wordt pas uitgeschakeld
wanneer de pH-waarde tot onder 6,9 daalt (de instelwaarde min de
dodebandwaarde).
Afbeelding 30 Hoge instelwaarde
4
Dode band
5
Instelwaarde (7,00)
6
Scaninterval
Bij een conditie LOW SETPOINT (Lage instelwaarde)
31), wordt de puls ingeschakeld wanneer de dalende pH-waarde de
instelwaarde 7,0 bereikt. De puls wordt pas uitgeschakeld wanneer
de pH-waarde tot boven 7,10 stijgt (de instelwaarde plus de
dodebandwaarde).
Geavanceerde monstername
(Afbeelding
(Afbeelding
79