Bijlage
Als u een slappe bocht maakt.
•
•
Bij een langdurig parallel lopende weg.
•
Als er een andere weg heel dicht bij is, zoals
een verhoogde snelweg.
•
Bij een afslag naar een gloednieuwe weg die
nog niet op de kaart staat.
•
Als u zigzagt of vaak moet uitwijken.
Als de weg meerdere haarspeldbochten heeft.
•
Bij een lus in de weg of spiraalvormige op-
•
of afrit.
•
Bij een oversteek met een veerpont.
Als u op een lange rechte weg rijdt, of in een
•
lange flauwe bocht.
Bij een steile bergweg met veel
•
hoogteverschillen.
Bijlage
51
Nl