Het stand-byscherm voor [Netwerkcomputer]-invoer wordt weergegeven.
3.
Controleer de projectornaam op het projectiescherm.
4.
Selecteer op het DLNA-compatibele apparaat de projectornaam die u bij stap 3 hebt
gecontroleerd als bestemmingsapparaat.
5.
Selecteer op het DLNA-compatibele apparaat het bestand dat u wilt projecteren.
Het geselecteerde bestand wordt geprojecteerd.
• Voor informatie over hoe u het geprojecteerde beeld kunt beheren en de projectie kunt afsluiten,
raadpleegt u de handleidingen die met de DLNA-compatibele apparaten en toepassingen zijn
meegeleverd.
Beelden projecteren met DLNA-compatibele apparaten
CZE162
83