Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Bijlage 2 - Uittreksel Uit De Richtlijn 2001/56/Eg Bijlage Ix - Webasto DBW2010 Installatie- En Gebruiksaanwijzing

Inhoudsopgave

Advertenties

Installatie- en gebruiksaanwijzing
Datum: 3 februari 2010
Document nr: 3391941C - NL
7 Bijlage 1- Uittreksel uit de richtlijn 2001/56/EG aanhangsel VII
VOORSCHRIFTEN VOOR VERWARMINGSSYSTEMEN OP BRANDSTOF EN DE INSTALLATIE ERVAN
1. ALGEMENE VOORSCHRIFTEN 1.7.1. Een duidelijk zichtbare bedrijfsindicatie in het gezichtsveld van de bediener moet
aangeven of het verwarmingssysteem in- of uitgeschakeld is.
2. VOORSCHRIFTEN VOOR DE INSTALLATIE IN HET VOERTUIG
2.1. Toepassingsgebied
2.1.1. Behoudens het bepaalde in punt 2.1.2 moeten verwarmingssystemen op brandstof volgens de voorschriften van deze
bijlage worden ingebouwd.
2.1.2. Voertuigen van categorie O met verwarmingssystemen die op vloeibare brandstof werken worden geacht aan de
voorschriften van deze bijlage te voldoen.
2.2. Plaatsing van het verwarmingssysteem
2.2.1. Delen van de carrosserie en andere onderdelen die zich in de buurt van het verwarmingssysteem bevinden moeten tegen
buitensporige hitte en mogelijke verontreiniging door brandstof of olie worden beschermd.
2.2.2. Het verwarmingssysteem op brandstof mag, zelfs bij oververhitting, geen brandgevaar opleveren. Aan deze vereiste wordt
geacht te zijn voldaan indien bij de installatie voor een voldoende afstand tot alle onderdelen en een behoorlijke ventilatie wordt
gezorgd, door het gebruik van vuurvaste materialen of hitteschilden.
2.2.3. Bij voertuigen van categorie M2 en M3 mag het verwarmingssysteem niet in de passagiersruimte worden geplaatst. Een
systeem in een goed afgedichte behuizing die bovendien aan de in punt 2.2.2 gestelde eisen voldoet, mag echter worden
gebruikt.
2.2.4. Het in paragraaf 1.4 bedoelde etiket (typeplaatje), dan wel een duplicaat (duplicaat typeplaatje) hiervan, moet zo worden
geplaatst dat het gemakkelijk leesbaar is wanneer het verwarmingssysteem in het voertuig is geïnstalleerd.
2.2.5. Bij de plaatsing van het verwarmingssysteem dienen alle adequate maatregelen te worden getroffen om het risico van
persoonlijk letsel of beschadiging van vervoerde voorwerpen tot een minimum te beperken.
2.3. Brandstoftoevoer
2.3.1. De vulopening mag niet in de passagiersruimte worden aangebracht en moet van een doeltreffende dop worden voorzien
om het morsen van brandstof te voorkomen.
2.3.2. In geval van vloeibare brandstofverwarmingssystemen, met een van de brandstofvoorziening van het voertuig
onafhankelijk brandstofreservoir, dient duidelijk te worden aangegeven welk type brandstof gebruikt moet worden en waar de
vulopening van de brandstoftank zich bevindt.
2.3.3. Bij de vulopening moet de aanwijzing worden aangebracht dat het verwarmingssysteem moet worden uitgeschakeld
voordat er brandstof wordt bijgevuld. Bovendien moet een hiertoe strekkende instructie in de handleiding worden opgenomen.
2.4. Uitlaatsysteem
2.4.1. De uitlaat moet zo worden geplaatst dat er via de ventilators, heteluchtinlaten of open ramen geen emissies het voertuig
binnen kunnen komen.
2.5. Verbrandingsluchtinlaat
2.5.1. De lucht voor de verbrandingskamer van het verwarmingssysteem mag niet aan de passagiersruimte van het voertuig
worden onttrokken.
2.5.2. De luchtinlaat dient zodanig te worden geplaatst of afgeschermd dat verstopping door vuil of bagage onwaarschijnlijk moet
worden geacht.
2.6. Verwarmingsluchtinlaat
2.6.1. De aan het verwarmingssysteem toe te voeren lucht mag buitenlucht of circulerende lucht zijn, maar moet onttrokken
worden aan een schone ruimte waar de kans op verontreiniging door uitlaatgassen afkomstig van de aandrijfmotor, het
verwarmingssysteem op brandstof of enigerlei andere bron in het voertuig gering is. 2.6.2. De inlaatbuis moet met gaas of op een
andere geschikte manier worden beschermd.
2.7. Verwarmingsluchtuitlaat
2.7.1. Pijpen of buizen waarmee de hete lucht door het voertuig wordt gevoerd dienen zo geplaatst en afgeschermd te zijn dat bij
contact hiermee geen letsel of schade kan worden veroorzaakt.
2.7.2. De luchtuitlaat dient zo geplaatst of afgeschermd te zijn dat verstopping door vuil of bagage onwaarschijnlijk moet worden
geacht.
2.8. Automatische controle van het verwarmingssysteem
Het verwarmingssysteem moet automatisch worden uitgeschakeld en de brandstoftoevoer binnen 5 seconden worden
onderbroken wanneer de motor van het voertuig stopt, tenzij een manueel mechanisme wordt geactiveerd om het
verwarmingssysteem in werking te houden.
7 Bijlage 2 - Uittreksel uit de richtlijn 2001/56/EG aanhangsel IX
AANHANGSEL IX/3. Technische voorschriften voor verwarmingsapparaten voor de montage in
Begin van het uittreksel.
AANHANGSEL VII
Eind van het uittreksel
Begin van het uittreksel.
transportvoertuigen voor gevaarlijke stoffen
Centrale Verwarmingsunit
30

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Deze handleiding is ook geschikt voor:

Dbw2016Thermo230Thermo300Thermo350Thermo400

Inhoudsopgave