5.3 Proefdraaien voor inbedrijfstelling
Proefdraaien van de doseerpomp
Leegmaken van het doseersysteem
Draag de volgens het veiligheidsinformatieblad van het doseerme‐
dium en volgens de interne procesaanwijzingen van de exploitant
van het doseersysteem noodzakelijke persoonlijke beschermings‐
middelen (PBM).
Fout tijdens proefdraaien
Constateert u een fout tijdens het proefdraaien, moet u
deze fout eerst verhelpen. Na het opnieuw proefdraaien
met gedestilleerd water, kunt u het doseersysteem vrij‐
geven, voor zover het proefdraaien zonder fouten is
afgerond.
De details m.b.t. de instellingen van de individuele com‐
ponenten kunt u vinden in de meegeleverde gebruikers‐
handleiding van de betreffende component.
De betreffende doseerpomp opstarten met een 100%
slag. De slaginstellingen zijn niet vooringesteld.
1.
Zorg dat alle armaturen in de bedrijfspositie staan en de overstor‐
taansluiting bij het multifunctieventiel/drukhoudventiel is aange‐
sloten en de overstortaansluiting naar een vat wordt geleid.
2.
Voor het proefdraaien eerst water in de beide lokale vaten vullen.
3.
Steek de zuiglans in de met water gevulde vaten en controleer de
perszijdige aansluiting naar het injectiepunt.
4.
Start met het proefdraaien van de doseerpomp (linker strang) en
controleer de armaturen en verbindingen op de juiste bedrijfspositie.
5.
Door het tellen van de pompslagen kunt u de afgenomen hoeveel‐
heid vaststellen.
6.
Neem de doseerpomp enkele minuten in bedrijf, om alle luchtbellen
te laten ontsnappen uit het doseersysteem. De pomp instellen op de
gewenste doseerhoeveelheid. De pompcapaciteit kan worden inge‐
steld door het wijzigen van slagfrequentie en slaglengte.
ð Is de persleiding naar een opvangvat geleid, kunt u het gedo‐
seerde volume meten voor het bepalen van de doseerhoeveel‐
heid. Daarna de doseerpomp weer uitschakelen.
7.
Het doseersysteem leegmaken en het doseersysteem volledig vrij
maken van water en vervuilingen. Het leegmaken van het doseer‐
systeem is mogelijk door het uitblazen van de leidingen met pers‐
lucht. De luchtdruk mag niet hoger zijn dan de toegestane werkdruk
van het doseersysteem.
Inbedrijfstelling
31