Bedieningshandleiding
5.2. Brandstofsysteem
Brandstofspecificaties
Gebruik ASTM No.2-D diesel voor de beste motorprestaties en om motorschade te voorkomen. Gebruik geen kerosine,
zware dieselbrandstof of biodiesel. Het is van essentieel belang dat schone, gefilterde brandstof wordt gebruikt.
Brandstoftank
Controleer regelmatig het brandstofpeil. Als de brandstofpomp lucht aanzuigt wanneer het brandstofpeil lager is dan
de aanzuiging van de pomp, kan deze kapot gaan. Houd de brandstoftank in de mate van het mogelijke vol.
Temperatuurveranderingen kunnen condensatie van de vochtige lucht in de tank veroorzaken en dit water hoopt zich op de
bodem op. Als de brandstofpomp dit water aanzuigt, kan dit leiden tot verhoogde corrosie of kan de motor niet worden gestart.
Onzuiverheden in de brandstof kunnen de aanzuigpomp verstoppen. Laat daarom de inhoud van de brandstoftank
leeglopen om condensaat en ander vreemd materiaal te verwijderen. Maak vervolgens de brandstoftank schoon en vul hem
opnieuw.
Het brandstoffilter vervangen
1. Verwijder het brandstoffilter met een bandsleutel.
2. Plaats een nieuw filter en draai het stevig met de hand vast.
3. Bereid het systeem voor.
Zodra deze handeling is voltooid, start u de motor en controleert u of er geen lek is.
Reiniging van het waterafscheidingsfilter
1. Draai de onderste moer los om het water te verwijderen.
2. Draai deze weer dicht.
3. Controleer of er geen lek is.
Het brandstofsysteem ontluchten
Bereid het brandstofsysteem voor om het circuit te ontluchten. Opgesloten lucht in het brandstofsysteem kan
problemen bij het starten en een onregelmatige motorwerking veroorzaken. Het systeem moet voorbereid zijn:
✓ Voordat u de motor voor de eerste keer start.
✓ Nadat de brandstof op is en de tank is gevuld.
✓ Na onderhoud aan het brandstofsysteem, zoals vervanging van het brandstoffilter, aftappen van de brandstof-
/waterafscheider, of vervanging van een onderdeel van het brandstofsysteem.
Voor deze operatie moet u de volgende stappen volgen:
1. Maak alle injectieleidingen los.
2. Start de motor om automatisch lucht in de injectieleidingen en injectoren te blazen.
3. Als de brandstof uit een injectieleiding overloopt, sluit deze dan en wacht tot de brandstof uit een andere leiding
komt. Herhaal dit tot alle injectieleidingen dicht zijn.
4. Reinig de gemorste brandstof na het aftappen.
5.3. Koelsysteem
Controle van de koelvloeistof
Laat de motor afkoelen. Laat de druk in het koelsysteem ontsnappen voordat u de dop verwijdert. Om de druk te
laten ontsnappen, bedekt u de dop met een dikke doek en draait u de dop langzaam tegen de wijzers van de klok in. Verwijder
de dop wanneer de druk volledig is weggevallen en de motor is afgekoeld. Controleer het koelvloeistofpeil in de tank; deze
moet ongeveer 3/4 vol zijn.
Aanbevolen wordt een koelvloeistof Sole Diesel CC 50% te gebruiken of een andere koelvloeistof met vergelijkbare
specificaties. Anderzijds is gedistilleerd water met een antivriesmiddel ook geschikt. Het wordt aanbevolen de
antivriesmiddelconcentratie te kiezen op basis van een temperatuur die ongeveer 5 °C onder de werkelijke atmosferische
temperatuur ligt. Andere koelvloeistoffen voor motors kunnen de garantiedekking beïnvloeden, inwendige roestvorming
veroorzaken en de levensduur van het stroomaggregaat wijzigen en/of verkorten.
Meng nooit verschillende soorten koelvloeistof. Dit kan een negatieve invloed hebben op de eigenschappen van de
koelvloeistof van de motor.
Solé, S.A. C-243 b, km 2 · 08760 Martorell (Barcelona) ·Tel. +34 93 775 14 00 · www.solediesel.com · info@solediesel.com
Manuale dell'operatore. Motore diesel marini
7