8
Verhelpen van fouten
Dit hoofdstuk beschrijft alleen hardware-fouten. Fouten kunnen ook met behulp van de online-hulp via de
gebruikersinterface worden opgespoord.
Foute werking
De actuator kan niet door de
aandrijving worden bewogen.
Aandrijving reageert niet.
Aandrijving draait niet in de
automatische bedrijfsmodus hoewel
AUT geactiveerd is op de
gebruikersinterface.
Aandrijving reageert op geen enkele
aansturing (LED 5 knippert met 1 Hz)
(vanaf software-versie 2.00).
LED's op het paneel voor
inbedrijfstelling en service knipperen
gelijktijdig.
LED's knipperen afwisselend.
Storing bij het aansturen van een
eindstand.
OI/PME/LME/EAN823/EBN853/EBN861-NL
Mogelijke oorzaak
Foute werking van de aandrijving of
actuator (bijv. pakkingbus zit te
strak).
Verkeerde elektronica of foute
datarecord.
Fout ingestelde elektronica.
Geen communicatie met het
controlesysteem.
Foute bedrading tussen aandrijving
en elektronica.
Motor / rem defect.
Binaire ingangen van de elektronica
zijn niet geschakeld.
Rem ontgrendelt niet (geen
mechanisch "klikgeluid").
Binaire ingang 1 (BE 1) is niet
geschakeld.
Aandrijving via ISF in handmatige
modus (MAN).
Aandrijving is niet juist afgesteld.
Storing van elektronica /
aandrijving.
Aandrijving bevindt zich in het
grensgebied van de positiesensor.
Verhelpen van fouten
Verhelpen van fouten
Aandrijving van de actuator
loskoppelen.
Wanneer de aandrijving draait, is
vermoedelijk de actuator de
oorzaak van de fout.
Wanneer de aandrijving niet draait,
is vermoedelijk de aandrijving de
oorzaak van de fout.
Vergelijk de gegevens op de
typeplaatjes van aandrijving en
elektronica.
Controleren / wijzigen. Wijzig de
instellingen m.b.v. de
parametreringssoftware.
Bedrading controleren.
Bedrading controleren.
Wikkelingsweerstanden van motor
en rem controleren.
Remzekering controleren.
Schakeling tot stand brengen.
Remluchtspleet (ca. 0,25 mm
[0,010 inch]) en elektrische
verbinding naar de rem
controleren.
Wikkelingsweerstanden van de
remspoel controleren.
Schakeling tot stand brengen.
Controleer de software-instellingen
voor de binaire ingangen.
Aandrijving in de automatische
modus (AUT) schakelen
Aandrijving afstellen.
Aandrijving handmatig of m.b.v. de
bedieningstoetsen op de ISF door de
eindstand heen bewegen; (zo nodig
eerst van de actuator loskoppelen).
Aandrijving terug bewegen en weer
aan de actuator koppelen.
Aandrijving voor werkgebied
opnieuw afstellen.
37