Systeeminstellingen (MENU)
Raadpleeg de "Parameter Guide" (pdf-bestand) voor meer informatie over de parameters.
1 .
Druk op de [MENU]-knop.
Het MENU-scherm wordt weergegeven.
2 .
Gebruik de [K] [J]-knoppen om naar de pagina te
gaan met het item dat u wilt bewerken.
3 .
Druk op de [1]–[4]-regelaars om het item te selecteren
dat u wilt bewerken.
4 .
Als u een ander scherm ziet met items die u kan
selecteren, herhaalt u stappen 2 en 3.
5 .
Gebruik de [K] [J]-knoppen om naar de pagina te
gaan met de parameter die u wilt bewerken.
6 .
Draai aan de [1]–[4]-regelaars om de waarde te wijzigen.
7 .
Druk een aantal keer op de [EXIT]-knop om terug te
keren naar het afspeelscherm.
18
Item
Parameter/Beschrijving
SETUP
Instellingen met betrekking tot de ingangs- en
uitgangsaansluitingen, zoals fantoomvoeding aan/uit.
EQ
Instellingen voor het toepassen van een
INPUT
equalizereffect op het ingangsgeluid voor elke
connector/aansluiting.
DYNAMICS
Instellingen voor het toepassen van een compressor
of ruisonderdrukking op het ingangsgeluid.
SETUP
Instellingen met betrekking tot de
uitgangsaansluitingen, zoals stereo link.
ROUTING
Instellingen voor het toewijzen van het
afspeelgeluid van de tracks 1–6 en het ingangs-/
ritmegeluid van elke ingangsaansluiting/-
connector naar de uitgangsaansluitingen.
OUTPUT
EQ
Instellingen voor het toepassen van een
equalizereffect op het uitgangsgeluid,
geconfigureerd voor elke uitgangsaansluiting.
MASTER FX
Instellingen voor de compressor- en reverbeffecten
die op het uitgangsgeluid worden toegepast.
Stelt de ingangs-/uitgangsniveaus in voor elke
MIXER
aansluiting en connector (p. 8).
PANEL MODE 1-3
Instellingen voor het toewijzen van functies
aan de [REC/PLAY]-schakelaars x 3, de [STOP]-
schakelaars x 3, de [TRACK SELECT]-schakelaar,
de [UNDO/REDO]-schakelaar en de [ALL START/
STOP]-schakelaar.
CTL/EXP
Instellingen voor het toewijzen van functies aan
een voetschakelaar of expressiepedaal die is
CTL FUNC
aangesloten op de CTL 1, 2/EXP 1-aansluiting of
de CTL 3, 4/EXP 2-aansluiting.
PREFERENCE
Selecteert of de instellingen van PANEL MODE
1–3 en CTL/EXP moeten worden omgeschakeld
naar de instellingen voor elk geheugen of naar de
systeeminstellingen.
* Wanneer u naar de instellingen voor elk geheugen
overschakelt, gebruikt u de schrijfbewerking om de
instellingen in het geheugen op te slaan.
ASSIGN 1–16
Instellingen voor de ASSIGN-sectie.
Door de toewijzingsinstellingen te gebruiken, kan
u andere parameters tegelijk met de opgegeven
functies bedienen die worden uitgevoerd
wanneer u de knoppen/regelaars van dit
ASSIGN
apparaat, of een voetschakelaar/expressiepedaal
aangesloten op de CTL 1, 2/EXP 1-aansluiting of
CTL 3, 4/EXP 2-aansluiting gebruikt.
U kan dit apparaat ook configureren om te
worden bediend vanaf een extern MIDI-apparaat.
Er zijn 16 verschillende toewijzingsinstellingen.