De trackinstellingen bewerken
Hier leest u hoe u het volume, de afspeelmethode en andere instellingen voor tracks 1–6 configureert.
Raadpleeg de "Parameter Guide" (pdf-bestand) voor meer informatie over de parameters.
1 .
Druk op de [LOOP]-knop.
Het LOOP-scherm wordt weergegeven.
2 .
Draai aan de [1] (TRACK)-regelaar om de track te
selecteren die u wilt bewerken en druk vervolgens op
de [1] (TRACK)-regelaar.
Het TRACK-scherm wordt weergegeven.
3 .
Gebruik de [K] [J]-knoppen om naar de pagina te
gaan met de parameter die u wilt bewerken.
4 .
Draai aan de [1]–[4]-regelaars om de waarden te
bewerken.
5 .
Druk een aantal keer op de [EXIT]-knop om terug te
keren naar het afspeelscherm.
6 .
Voer de Write-bewerking uit als u de bewerkte
instellingen wilt opslaan (p. 13).
Item
Beschrijving
Specificeert of u normaal wilt afspelen of
REVERSE
omgekeerd.
Specificeert of het als "one-shot" of als de
1SHOT
gebruikelijke herhaaldelijke weergave moet
worden afgespeeld.
PAN
Specificeert de stereopositie (pan) van de track.
PLAY LEVEL
Wijzigt het afspeelniveau van de track.
Specificeert of het afspelen met een fade-in of
START MODE
onmiddellijk begint wanneer de track wordt
afgespeeld.
STOP MODE
Bepaalt hoe de track stopt.
DUB MODE
Specificeert de overdubmethode.
Schakelt de effecten (input FX/track FX) in/uit.
* U kan ook op de [FX]-knop van de momenteel
FX
geselecteerde track drukken om het effect in/
uit te schakelen.
PLAY MODE
Specificeer hoe loopfrasen worden afgespeeld.
MEASURE
Specificeert het aantal maten in de track.
Specificeert of de frasen die op tracks 1–6
worden afgespeeld aan het begin worden
LOOP SYNC
uitgelijnd en vervolgens worden herhaald, of
dat elke frase afzonderlijk wordt herhaald op
basis van hun lengte.
Stelt in of elke track aan zijn
oorspronkelijke tempo wordt
afgespeeld (het tempo tijdens
SW
opname - gebruik de OFF-instelling)
of aan het tempo dat is gespecificeerd
in het geheugen (gebruik de ON-
instelling).
TEMPO SYNC
Als TEMPO SYNC SW op "ON" staat,
stelt dit in of de toonhoogte volgens
MODE
het tempo moet worden veranderd, of
dat de toonhoogte in plaats daarvan
hetzelfde blijft.
Stelt de afspeelsnelheid voor elke
SPEED
track in.
Stelt in of het afspeelgeluid van een andere
BOUNCE IN
track ook mag worden opgenomen tijdens het
opnemen of overdubben.
Stelt in of het geluid van elke input-aansluiting/
connector en het ritme moet worden ingevoerd
naar de track (ON) of niet (OFF).
Draai aan de [1]-regelaar om de input-
aansluiting/connector of RHYTHM te selecteren
INPUT
en druk op de [1]-regelaar om te schakelen
tussen ON/OFF.
* Als stereo link op "ON" staat, worden de MIC 1,
2- en L/R-kanalen weergegeven als een enkele
connector.
Een geheugen bewerken
15