2.6.1 Instellen van het lasvermogen
Het aanpassen van het lasvermogen aan de hand van de dikte van het plaatstaal
is zowel van invloed op de draadaanvoersnelheid als de stroomtoevoer
naar de lasdraad. Dit is een goed uitgangspunt voor verschillende soorten
laswerkzaamheden. Het soort verbinding en de grootte van de lasnaad kunnen
echter ook van invloed zijn op het benodigde vermogen.
Stel met de regelaar het juiste lasvermogen in al naar gelang de plaatdikte. Als
de te lassen platen van verschillende dikte zijn, moet het gemiddelde worden
genomen.
De schaalverdeling voor de plaatdikte is in millimeter en gebaseerd op een
draaddiameter van 0,8 mm. Bij gebruik van een draad met een diameter 0,6 mm
moet het lasvermogen iets hoger worden ingesteld dan de gebruikte plaatdikte,
bij gebruik van draad met een diameter van 0,9 – 1,0 mm iets lager.
LET OP!
Als u voor het eerst met het apparaat gaat lassen, kunt de regelaar voor
de lasbooglengte het beste in de middelste stand zetten.
2.6.2 Instellen van de booglengte
Met de booglengteregelaar kunt u de lengte van de boog korter of langer maken
en daarmee de lastemperatuur aanpassen. Een kortere boog is kouder en een
langere boog warmer. De booglengte is ook van invloed op de laseigenschappen
en spatvorming bij gebruik van verschillende combinaties van lasdraaddiameters
en beschermgassen.
Als de lasrups te dik wordt, is de boog te kort, oftewel te koud.In dat geval moet u
de boog langer - heter - maken door de regelaar met de klok mee te draaien.
Als u daarentegen met een koudere boog wilt lassen om bijvoorbeeld te
voorkomen dat het moedermateriaal doorbrandt, moet u de boogkorter
maken door de regelaar tegen de klok in te draaien. U kunt eventueel ook het
lasvermogen aanpassen.
Als de booglengte eenmaal is ingesteld, hoeft deze ook bij wijzigingen in de
plaatdikte meestal niet meer te worden aangepast.
NL
11