NL
Het totale vermogen van alle externe apparaten met een voedingsspanning van 24 V mag niet meer
dan 25 W bedragen.
Modbus RS485 (1-3) – datakabelverbinding voor de aansturing van de kast vanuit een gebouwbeheersysteem via het
Modbus RTU-protocol.
Extern beheer (4–8) – klemmen voor het aansturen van specifieke functies van de kast via externe contacten die worden
aangesloten op een gemeenschappelijke klem 8. Dit zijn onder andere thermostaten, schakelaars, bewegingssensoren en ande-
re apparaten met normaal open of gesloten contacten. Geactiveerde functies werken zolang deze contacten zijn aangesloten.
•
Klem 4 wordt gebruikt voor het activeren van de recirculatie (als een recirculatieklep wordt besteld, geregeld door een
extern contact) of voor het schakelen tussen de verwarmings- en koelmodi als er een gecombineerde boiler/koelerspoel
is gemonteerd (als de klemmen zijn aangesloten, worden de waterklepaandrijving en de pomp geregeld door een koel-
signaal). Hier kan bijvoorbeeld een thermostaat worden aangesloten om de klemmen te sluiten als er koud water in het
systeem circuleert).
•
Het sluiten van de contacten 5 en 8 zal de kast stoppen.
•
Brandalarm vereist een normaal gesloten contact (NC), daarom wordt er een jumper aangesloten tussen de klemmen
6 en 8, in plaats daarvan kan er een brandbeveiligingssysteem voor het gebouw worden aangesloten. Als het contact
wordt verbroken, stopt de kast , gaan de ventilatoren sneller (volgens de volgorde) en wordt er een brandalarmmelding
weergegeven.
•
Klem 7 activeert een „Overbrugging" ventilatiemodus (OVR). Deze modus heeft voorrang op andere LBK-functies en
kan zelfs worden geactiveerd wanneer de kast is gestopt (d.w.z. om de kast te starten door de contacten te sluiten). De
OVR-functie-instellingen worden via het bedieningspaneel of de computer ingesteld. Deze functie is actief zolang de
klemmen gesloten zijn.
B5 (9–10) – wanneer een waterverwarmer is geïnstalleerd, wordt deze aansluiting gebruikt voor het aansluiten van een
retourwatertemperatuursensor (NTC 10kΩ) die beschermt tegen bevriezing.
Fig. 33. Aan de oppervlakte gemonteerde temperatuursensor voor het retourwater
B1 (11–12) – aansluiting voor een toevoerluchttemperatuursensor (NTC 10kΩ) voor de regeling van de luchttemperatuur.
Voor de meest nauwkeurige temperatuurmeting moet de sensor in een kanaal worden geïnstalleerd, nadat alle verwar-
mings-/koelapparaten minstens twee kanaaldiameters verwijderd zijn van de dichtstbijzijnde spoel.
Afhankelijk van de bestelling.
1
Afhankelijk van de bestelling.
2
32
Fig. 34. Retourwatertemperatuursensor met schroefdraad
Fig. 35. Toevoerluchttemperatuursensor
UAB KOMFOVENT behoudt het recht om veranderingen door te voeren zonder dit vooraf kenbaar te maken
1
2
VERSO PRO_ installation manual_22-01