Laat het model tot voldoende hoogte stijgen, vóórdat u met de eerste bocht begint. Vlieg echter ook niet te hoog en
ook niet te ver weg, zodat u de vliegpositie van uw model altijd goed kunt herkennen. Wanneer de gewenste hoogte
bereikt is, vermindert u het toerental van de motoren, zodat uw model op gelijkblijvende hoogte verder vliegt.
c) Bochten vliegen
Druk de stuurknuppel voor de richtingsbesturing (zie ook afbeelding 6, pos. 2) zolang naar rechts of links, tot het
model de gewenste richtingverandering uitvoert. Begin eerst met lichte en kortstondige stuurbewegingen om te zien
hoe het model reageert. Hoe langer en verder u de stuurknuppel bedient, des te enger worden de bochten. Probeer
bij het begin liever grote en brede cirkels te vliegen. Zodra het model in de gewenste richting vliegt, beweegt u de
stuurknuppel terug naar de middenpositie.
Let bij het vliegen van een bocht altijd op de vlieghoogte. Wanneer het model aan hoogte verliest, verhoogt u het
motorvermogen zodat het model opnieuw stijgt.
d) Trimmen van het model
Als het model de neiging heeft om voortdurend in dezelfde richting een bocht te willen vliegen kunt u dit verhinderen
door de trimming te wijzigen.
Als het model voortdurend een bocht naar links wil vliegen,
activeert u de trimtoets voor de richtings-stuurfunctie naar
rechts (zie ook afbeelding 6, pos. 3) tot het model opnieuw
recht vliegt.
Als het model voortdurend naar rechts vliegt, moet een
correctie met de trimtoets voor de richtings-sturingsfunctie
naar links (zie ook afbeelding 6, pos. 5) worden uitgevoerd.
Let op, belangrijk!
De trimming wordt in de zender niet opgeslagen
en moet na elk inschakelen van de zender in-
dien nodig opnieuw worden ingesteld.
e) De landing
Net als de start moet ook de landing altijd tegen de wind in gebeuren. Verlaag het motorvermogen en vlieg grote
vlakke cirkels om de vlieghoogte langzaam af te bouwen.
Kies de laatste bocht voor de landing zo, dat u in geval van nood nog voldoende plaats voor de landing heeft en u de
vliegrichting bij het landen niet meer duidelijk moet corrigeren. Wanneer het model op de geplande landingslijn vliegt,
reduceert u het toerental verder, zodat het model verder hoogte verliest en naar het geplande landpunt aan het einde
van de denkbeeldige landingslijn vliegt.
Verliest het model te snel aan hoogte, geef dan iets meer gas, totdat het model weer op de geplande landingslijn
vliegt. Pas kort voor het landen worden motoren geheel uitgeschakeld.
Afbeelding 14
19