•
Zorg dat u niet te dicht bij het onderwerp staat en dat het
gewenste onderwerp midden in beeld is. De automatische
scherpstelling heeft een bereik van 20 cm tot oneindig en
stelt scherp op het onderwerp midden in het beeld.
•
Als er te weinig licht op het onderwerp valt, wacht dan tot
het licht beter is of gebruik de flits. Zie "Werken met de flits"
op pag. 21 voor meer informatie.
•
Als er te weinig licht op het onderwerp valt en u de instelling
FLASH OFF
seconde worden. Gebruik in dat geval een statief.
•
Stel scherp op een ander onderwerp en gebruik de
scherpstelvergrendeling.
l
Maak geen foto's als u voor reflecterende voorwerpen staat
(zoals spiegels en glazen ruiten). Zo voorkomt u dat er witte
vlekken op de foto komen.
l
Hoewel de camera beschikt over een elektronisch systeem
voor automatische scherpstelling, kunnen er omstandigheden
zijn waarin de camera niet goed scherpstelt. Hieronder vindt u
daarvan enkele voorbeelden.
Onderwerp
Zwarte of erg donkere voorwerpen
Voorwerpen zonder duidelijke of
constante vorm
Glimmende en reflecterende
oppervlakken
Meerdere of flikkerende
lichtbronnen
Snel bewegende voorwerpen
Opengewerkte voorwerpen
Omstandigheden met weinig licht
Foto's maken
gebruikt, kan de belichting langer dan 1/30
Voorbeelden
Donkere kleding
Fonteinen, watervallen, golven,
rook, vlammen, vuurwerk,
onderwerpen in de mist
Glas, spiegels, auto's
Neonverlichting, fluorescerende
lampen, tv-beelden, zonnestralen
door bomen
Ballen, kolibries, raceauto's
Visnetten, schuttingen met
openingen
Zonsondergangen, kaarslicht
13