Functies van het configuratiemenu
"Image (Beeld)"-menu
Picture Quality (Beeldkwaliteit)
Brightness (Helderheid) *
U kunt de helderheid van de beelden instellen.
Als de beelden te helder zijn wanneer u de projector gebruikt in een donkere ruimte of met een klein scherm,
verlaagt u de waarde voor deze instelling.
1
Contrast *
Hiermee past u het verschil tussen lichte en donkere gebieden aan.
Wanneer u het contrast verhoogt, ontstaan beelden met een groter verschil tussen licht en donker.
Color Saturation (Kleurverzadiging) *
Hiermee past u de kleurintensiteit van de beelden aan.
1
Tint *
(U kunt de waarde alleen aanpassen bij composietvideo-
Hiermee past u de tint van het beeld aan.
Tracking
Hiermee past u de beelden aan als er verticale strepen in het beeld verschijnen.
(Synchronisatie) *
Sync.
Hiermee past u de beelden aan wanneer deze flikkeren, onscherp zijn of wanneer storingen optreden.
•
Het beeld kan ook flikkeren of onscherp worden wanneer u de helderheid, het contrast, de scherpte en de
keystone-correctie aanpast.
•
U kunt de instellingen verbeteren indien u eerst de "Tracking" (Tracking) aanpast en daarna de "Sync"
(Synchronisatie).
Color Temp. (Kleurtemp.) *
U kunt drie kleurtemperaturen selecteren om de algemene tint van de beelden aan te passen. s pagina 20
Skin Tone (Huidtint) *
Hiermee past u de huidtint van personen op de beelden aan. s pagina 20
Sharpness (Scherpte) *
Hiermee past u de scherpte van het beeld aan.
Color Mode (Kleurmodus)
Afhankelijk van de geprojecteerde beelden hebt u de keus uit zes instellingen voor de Color Mode
(Kleurmodus). s pagina 18
26
1
1
*
1
2
2
1
1
*
*1 U kunt de waarden voor de instellingen apart opslaan voor elke beeldbron en
signaalsoort.
*2 De waarden worden apart opgeslagen voor elke beeldbron en kleurmodusinstelling.
Wordt alleen weergegeven voor invoer van componentvideo/composietvideo/S-Vid
Wordt alleen weergegeven voor invoer van RGB-video/computer
1
en S-Video -signalen in de NTSC -indeling.)