Werking
Na het inschakelen van de
apparaten of bij behoefte aan
warmte (volledig automatisch
bedrijf van het apparaat met
ruimtethermostaat) schakelt de
luchttoevoerventilator in.
Na het verstrijken van de
brandervoorbeluchting opent de
magneetklep de brandstoftoevoer
voor het oliemondstuk.
De onder hoge druk vernevelde
brandstof wordt verrijkt met een
aan het verwarmingsvermogen
aangepaste hoeveelheid lucht
(zuurstof) en door middel van een
elektrische vonk ontstoken.
Zodra de vlam goed brandt, zal
de branderautomaat de optische
vlambewaking overnemen.
Na een korte tijd wordt de warme
lucht uitgeblazen.
Door de branderautomaat worden
alle apparaatfuncties volledig automa-
tisch uitgevoerd en veilig bewaakt.
Bij eventuele storingen, instabiele of
dovende vlam, maar ook bij overtem-
peraturen worden de apparaten door
de branderautomaat uitgeschakeld.
De storingslamp van de branderau-
tomaat gaat branden.
Een herstart van de apparaten
kan pas na het handmatig
ontgrendelen van de
branderautomaat plaatsvinden.
Na het uitschakelen van de appa-
raten middels de bedrijfsschakelaar
of door de ruimtethermostaat loopt
de luchttoevoerventilator voor de
koeling van de verbrandingskamer
nog een bepaalde tijd na en schakelt
daarna uit zichzelf uit.
Afhankelijk van de betreffende
warmtebehoefte wordt bij
thermostaatbedrijf het beschreven
functieverloop volledig
automatisch herhaald.
Opstellingsvoorwaarden
Voor het gebruik van de
apparaten moeten in principe
altijd de ARBO-voorschriften
en de desbetreffende bouw- en
brandveiligheidsvoorschriften in
acht worden genomen.
Bijvoorbeeld voor Duitsland:
– Verordening voor verbrandings-
installaties (FeuVo) van de afzon-
derlijke deelstaten
– ARBO-richtlijnen ASR 5
– Arbeitsstättenverordnung (Duitse
wetgeving op werkplaatsveror-
dening) §§ 5 en 14
Opstelling in de buitenlucht
Door het bedrijf van apparaten
■
mogen geen gevaren of
onmogelijke belastingen
ontstaan
De exploitant van het apparaat
■
moet waarborgen dat
onbevoegden geen toegang
hebben tot de apparaten of
de stroomvoorziening kunnen
manipuleren
Om schade door het weer
■
te voorkomen, moeten de
apparaten in de open lucht
in een overeenkomstig
beschermde omgeving worden
geïnstalleerd
Opstelling in afgesloten,
goed geventileerde ruimtes
De apparaten zijn afhankelijk van
■
het type zonder aansluiting voor
de verbrandingsgassen uitge-
voerd en ze mogen in afgesloten
ruimtes slechts onder bepaalde
voorwaarden worden gebruikt
Om een toelaatbare belasting
■
van schadelijke stoffen in
de omgevingslucht binnen
uit te sluiten, moet altijd
een betrouwbare afvoer
van verbrandingsgassen zijn
gegarandeerd
De toevoer van frisse lucht voor
■
een probleemloze verbranding
moet worden gewaarborgd. Prak-
tisch is de aanvoer van frisse lucht
door ramen en deuren of door
openingen in de buitenwand met
een voldoende grote afmeting
De apparaten mogen voor
■
het verwarmen van ruimtes
uitsluitend worden gebruikt
met een ruimtethermostaat
(accessoire)
De apparaten mogen alleen in
ruimtes worden gebruikt, als:
– Het apparaat een voor de ver-
branding toereikende luchthoe-
veelheid krijgt toegevoerd
– Deze goed worden geventileerd
– Het aandeel schadelijke stoffen
in de ingeademde lucht geen
ongezonde concentratie bereikt
LET OP
!
Onder- of bovendruk
in de opstellingsruimte
moet worden vermeden,
aangezien dit onvermijdelijk
tot verbrandingstechnische
storingen leidt.
5